Tchaikovsky: Pianoconcert nr. 1 in Bes op. 23; Liszt: Pianoconcert nr. 1 in Es, S. 124. Alice Sara Ott met het Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Thomas Hengelbrock. DG 477.8779 (54’47”). 2009
Nieuw was deze muziek zeker niet voor de 21-jarige soliste niet toen ze de kans kreeg om deze romantische strijdrossen op te nemen. Volgens eigen zeggen speelde ze Liszt voor het eerst toen ze veertien was en Tchaikovsky toen ze zeventien was. Over een wonderkind gesproken. Onvoorbereid virtuoos begon ze ook niet aan deze klus, want ze bezocht bijvoorbeeld het landhuis/museum van Tchaikovsky in Kamenka waar de directeur haar toonde dat een belangrijk thema uit het tweede deel teruggaat tot het Franse liedje ‘Il faut s’amuser, danser et rire’ en dat het hoofdthema van het derde deel (en meer uit het werk) is gebaseerd op Oekrainse volksmuziek.
Nieuw is het Tchaikovskyconcert geenszins voor de jongedame want ze speelde het al wel vijftig maal met orkest. Die vertrouwdheid is te horen. Ze gaat daarbij heel serieus te werk, maakt geen virtuoze of krachtpatserige show van haar inbreng, maar klinkt vastbesloten, toont zorg voor het detail en gaat overdacht te werk. Ook weet ze de muziek mooi te kleuren. Alleen: echt sprankelen met briljante invallen en een groter gebaar doet de voordracht niet. Dat is een aardige compensatie voor het holle vertoon dat sommige andere notoire virtuozen vertonen, maar zo’n vertolking vertelt toch niet het hele verhaal.
Datzelfde geldt precies zo voor het concert van Liszt. De dieptewerking en de kleuren van deze uitvoeringen zijn innemend; ze vormen ook een werkelijk alternatief voor de mooist gerealiseerde gangbaarder opvattingen, zoals die van Argerich (Philips en DG) wat Tchaikovsky betreft en Richter (Philips), Zimerman (DG), Argerich (DG) en de ook piepjonge, 19-jarige De la Salle (Naïve) wat Liszt aangaat. Beluister Ott in elk geval eens.