Tchaikovsky: Pianotrio in a op. 50; Kissine: Zerkalo (De spiegel). Gidon Kremer (v), Giedré Dirvanauskaité (vc) en Khatia Buniatishvili (p). ECM 476.4171 (71’19”). 2010
Toen Gidon Kremer met Mischa Maisky en Martha Argerich in mei 1998 het Trio van Tchaikovsky ‘live’ opnam (DG 459.326-2) in de Sumida Triphony Hall in Tokio nam hij deel aan een nogal exhibitionistische gebeurtenis met een in zelfprojectie en sentimentaliteit zwelgende cellist en een overassertieve, al te temperamentvolle pianiste. Meeslepend voor een keertje, maar toch niet geheel in overeenstemming met Tchaikovsky’s intenties.
Hier inspireert hij een verklanking waarin de emotionele temperatuur gematigder is; men zou die bijna klassiek kunnen noemen. Niet dat het gevoel is uitgeschakeld, integendeel: er wordt geen moment luchtigjes gedaan en het elegische karakter van het eerste deel krijgt het volle gewicht. Het mankeert ook niet aan momenten van grote intensiteit en concentratie. Het sombere, terughoudende begin zet de toon voor de hele vertolking waarna het eerste deel zich in al zijn ups en downs rustig ontwikkelt.
De problematischer reeks van variaties wordt ongecoupeerd afgewikkeld en wordt zorgvuldig behandeld zodat de climaxen niet te snel komen. Het werkelijke vuur wordt tot de laatste variatie en het coda bewaard. Luister bijvoorbeeld ook naar de derde variatie uit het tweede deel om te horen hoe mooi Khatia Buniatishvili de pianopartij aflevert.
Het resultaat is beter geslaagd dan op DG, al blijft het trio van Repin, Yablonsky en Berezovsky (Naïve DR 2115) een geduchte concurrent.
Het programma wordt geopend met Zerkalo van Victor Kissine (geb. 1953), dat is geïnspireerd door een paar dichtregels van Anna Achmatova over ‘de spiegel in de spiegel’. Het werk begint en eindigt met een ietwat spookachtige defragmentatie, wint even aan coherentie en vervluchtigt dan weer. Muziek met een hoge verdampingsfactor die na twintig minuten niet erg beklijft. Aan de realisatie ligt dat zeker niet.