Tchaikovsky: Serenade voor strijkorkest in C op. 48; Souvenir de Florence in d op. 70. Concertgebouw kamerorkest o.l.v. Marco Boni. Pentatone PTC 5186.009 (67’05”). 2002
Tchaikovsky: Serenade voor strijkorkest in C op. 48; Souvenir de Florence in d op. 70. Weens kamerorkest o.l.v. Phlippe Entremont. Naxos 8.550404 (65’04”). 1990
Na de Ouverture 1812 was als eerste de Serenade voor strijkers aan de beurt in het compositieschema van Tchaikovsky. Waar hij naar eigen zeggen die Ouverture ‘zonder passie schreef, is de Serenade een liefdevol werkje en dus, zo hoop ik, niet gespeend van echte kwaliteit’.
Dat klopt wel, want het gaat om een muziek die niet beantwoordt aan verwachtingen die men typisch van de componist heeft, namelijk dat hij vooral zwaarmoedige, door doem en wanhoop gekenmerkte muziek voortbrengt. Pas aan het slot van het derde deel, een Élegie, klinkt even de melancholie door.
Het werk begint en eindigt met een aflopend motief, dat al doet denken aan zo’n Russisch volkswijsje dat hij in de finale gebruikt.
Een haast Mozartiaanse melodieusheid is troef. Dat het werk heel verschillend kan klinken, is logisch want het hangt sterk af van het aantal strijkers dat ervoor wordt ingezet. Gebeurt dat op basis van de standaard bezetting uit een symfonie orkest op basis van acht contrabassen, dan wordt het al gauw een overdadige, te romantische vertoning. Zoals bijvoorbeeld de verder heel goede verklanking van Karajan (DG 400.038-2 of 415.855-2) laat horen.
Een kleiner bezet kamerorkest brengt uitkomst en laat het werk lichtvoetiger klinken, zoals Boni – soepel en helder - en Entremont – met een Weense touch - aantonen.
Beiden combineren de Serenade met het Strijksextet Souvenir de Florence, dat nu juist vaker in grotere bezetting klinkt en bij de nodige zorg van de dirigent ook zijn betrekkelijke lichtvoetigheid kan bewaren.