Tchaikovsky: Francesca da Rimini op. 32; Fantasie-ouverture Romeo en Julia; Eugen Enegin op. 24: ‘Polonaise’; Ouverture 1812 op. 49. Koor en orkest van de Accademia di Santa Cecilia o.l.v. Antonio Pappano. EMI 370.065-2 (71’12”). 2005
Het valt absoluut niet moeilijk om in te zien waarom Tchaikovsky in 1876 uitgerekend Francesca da Rimini uitkoos als onderwerp voor een uitgebreid en episch symfonisch gedicht.
Immers in Dante’s Inferno worden zij en haar minnaar Paolo gestraft voor hun ongeoorloofde passie door eeuwig in een permanente omhelzing te moeten rondtollen. Op dat moment van zijn leven, toen de componist overwoog om een huwelijk aan te gaan om een rookgordijn te creëren voor zijn homoseksualiteit, schiep hij een ontzettend gepassioneerd werk dat op de grens van het excessieve balanceert.
Het werk begint in een sfeer van peinzende verschrikking die daarna snel overgaat in een briljante schildering van een meedogenloze wervelwind vol geweldig orkestraal geluid. Francesca’s verhaal verschijnt als een verstilde lyrische kern in het midden van het werk: een lange cantabile melodie die aarzelend begint en via verschillende vermommingen wordt uitgebouwd tot een heel gepassioneerde, prachtig georkestreerde climax. Dan keert de stormmuziek terug om met een gevoel van verschrikkelijke beslistheid te culmineren in een coda van een haast dolle wanhoop.
Dit symfonisch gedicht was ooit een lijfnummer van Leopold Stokowski die eigenlijk ook een bovenmaats ego had (te beluisteren op Pentatone PTC 5186-122 en Dell’Arte CDDA 9006).
Maar iemand die zich wat matigt in temperament en expressie zonder het werk ook maar een jota tekort te doen, is Pappano, die emoties laat doorschemeren zonder vulgair te worden en die vooral ook fantasie toont en mooie nuancen en dynamische contrasten aanbrengt.
Ook de andere werken op zijn EMI cd krijgen fraaie vertolkingen, waarbij positief opvalt dat hij in de Ouverture 1812 aan het begin ook het koor inzet.