Thomas: Hamlet. Thomas Hampson, June Anderson, Samuel Ramey, Denyce Graves, Gregory Kunde met de Ambrosian Singers en het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Antonio de Almeida. EMI 754.820-2 (3 cd’s, 3u.18’03”). 1993
De opera Hamlet uit 1869 mag dan een door Barbier’s en Carré’s libretto tot een schaamteloze Shakespeare travestie – compleet met happy end (in zijn oorspronkelijke vorm) – zijn geworden, het werk is en blijft wel een mooi voorbeeld van de Franse opera uit die tijd.
Dat werd al duidelijk gemaakt met de opname van Bonynge en Sutherland (Decca 433.857-2) uit 1983. Dat de EMI uitgave nog beter is, blijkt allereerst uit de ongewoon volledige tekst met het tragische, zogenaamd Covent Garden slot en de in een appendix toegevoegde balletmuziek, maar ook uit het feit dat Hampson de titel met zoveel overtuiging zingt. Een aria als ‘Être ou ne pas être’ kan conventioneel of zelfs triviaal klinken, maar hier niet. Hampson vestigt de aandacht op de inhoud van het werk zodra hij begint te zingen. Wat minder gelukkig is de bezetting van de Ophelia rol door June Anderson. Haar stem neigt tot schrilheid en erg meisjesachtig klinkt ze niet, maar ja dat was de onverstaanbare Sutherland ook al niet. Maar Anderson komt met fraaie coloraturen en zingt verder wel gevoelig en met begrip, zeker in de lange waanzinscène. De Almeida leidt het geheel met vaart en gezag en de toevoeging van zoiets als het onlangs teruggevonden duet tussen Claudius en Gertrude vormt een waardevolle aanvulling.