Tchaikovsky: Symfonieën nr. 5 in e op. 64 en 6 in b op. 74 Pathétique; Ouverture 1812 op. 49; Capriccio italien in A op. 45; Fantasie-ouverture Romeo en Julia; Slavische mars op. 31. Concertgebouworkest o.l.v. Paul van Kempen. Decca 480.8536 (2 cd’s, 2u. 27’47”). 1951
Als ver van de randstad levend, muzikaal ontwakend enthousiasteling was men rond 1950 aangewezen op de AM middengolf radio en het 78t. platenbezit van de ouders om de muziekhonger te stillen.
Tot degenen die deze honger goed wisten te stillen behoorden de zaterdagmiddagconcerten met het Radio filharmonisch orkest onder Paul van Kempen. Dat de al sinds 1916 in Duitsland werkzame dirigent 15 november 1932 (nog net voor de Nazitijd) tot Duitser werd genaturaliseerd en van 1934-1942 het Dresdens filharmonisch orkest leidde, ambivalent tegenover het toenmalige regime stond, maar geen partijlid was, naar Nederland terugkeerde en daar in 1951 door het Concertgebouworkest niet, maar in 1949 al wel door het Radio filharmonisch orkest werd geaccepteerd is elders - met name in de biografie van Kees de Leeuw Dirigeren is geen beroep, maar een roeping (Gopher) – uitvoerig uiteengezet.
Zijn zaaloptreden in Amsterdam leidde binnen het orkest en in de zaal tot rellen die verdere optredens onmogelijk maakten. Maar het orkest – meer koopman dan dominee – had er kennelijk geen moeite mee om in mei 1951 de onderhavige Philipsopnamen met werken van Tchaikovsky te maken. Eerst verschenen die nog op 78t. platen: de Ouverture 1812 op AG 11195/6, de Slavische mars op AG 11156. Later werd dat materiaal op lp uitgebracht, de Ouverture met het Capriccio op AR 00603, Romeo en Julia op AR 00128. Toen bestonden namelijk ook nog 25cm lp’s.
De zesde symfonie was op AL 00120 zelfs de eerste 30cm lp die het Amsterdamse orkest voor Philips maakte. Later verschenen de symfonie nr. 5 en het Capriccio italien op cd (Philips 420.858-2) en de symfonie nr. 6 op Philips 438.524-2. Maar het is nuttig dat nu de hele Tchaikovsky voorraad logisch is bijeengebracht.
Een paar maanden voor zijn dood heb ik de dirigent thuis in Blaricum opgezocht. Van het gesprek herinner ik me niet zoveel, over politieke consequenties voor zijn loopbaan hadden we het niet, over muziek en opnamen des te meer. Het is goed zo af en toe te worden herinnerd aan iemand die in brede kringen dan wel niet geliefd was, maar aan wiens statuur als interpreet nooit werd getwijfeld. Dat wordt door deze uitgave nog eens bevestigd.
Natuurlijk kent de monoklank zijn beperkingen, maar de Concertgebouw akoestiek heeft daarop wel een positieve invloed.
Helemaal is Van Kempen niet ontkomen aan de invloed van Mengelberg bij wie hij een poosje tweede viool in het orkest speelde. Dat brengt bijvoorbeeld een korte coupure in de finale van de Vijfde. Maar in alle overige opzichten is er niets gedateerds aan deze uitvoeringen. Spannend, tot in detail verzorgd, expressief orkestspel is de norm. Daarom is het goed op deze manier aan bewonderenswaardige prestaties te worden herinnerd.