Stravinsky: De vuurvogel (1910); Glazoenov: ‘Pas de deux’ en ‘Bacchanale’ uit De jaargetijden; ‘Entrée des Sarrasins’ uit Raymonda; Sinding: Oosterse dans op. 32/5; Arensky: ‘Danse égyptienne’, ‘La charmeuse de serpent’, ‘Danse des Ghazies’ uit Nuits égyptiennes; Grieg: ‘Puck’ uit Lyrische stukken op. 71/3. Les siècles o.l.v. François-Xavier Roth. Musicales Actes ACTZ 06 (59’57”). 2010
In het voorwoord van zijn gedichtenbundel Les orientales kondigde Victor Hugo het in 1828 al aan: “Het Oosten heeft de vorm aangenomen van een gegeneraliseerde gepreoccupeerdheid van de intelligentie en de verbeelding”. Voor West Europeanen begint dat Oosten al in Rusland. Les orientales was ook een potpourri quasi Oosterse dansen die Diaghilev in 1910 voor Karsavina en Nijinski had vergaard voor balletopvoeringen in Parijs. Bij sommige ging het om orkestwerken en als het pianowerken betrof, werd gezorgd voor orkestraties: Charlie Piper ontfermde zich over Sinding, Bruno Mantovani over Grieg.
François-Xavier Roth streeft hier om te beginnen met zijn orkest Les Siècles nauwkeurig naar het herscheppen van de klankomstandigheden waarmee Stravinsky’s Vuurvogel op 25 juni 1910 in de Parijse Opéra voor het eerst klonk. Hij doet dat door om te beginnen door de overige werken die toen op het programma stonden te kiezen en vervolgens door nauwkeurig in deze zaalopname zorgvuldig de omvang en de instrumenten van zijn orkest te kiezen. Dat betekent het gebruik van Franse trompetten en trombones met smalle boring, Gallisch getimbreerde houtblazers instrumenten en vanzelfsprekend strijkinstrumenten met darmsnaren. Sommige instrumenten werden daarvoor speciaal gereconstrueerd. De soms haast als een met het nodige vibrato bespeelde saxofoon klinkende hoorns waren altijd al een Franse bijzonderheid. Voor Stravinsky diende meesterorkestrator Rimsky-Korsakov als voorbeeld.
Dat alle leidt tot een klankgemiddelde dat lichter, transparanter is en alleen dat al leidt tot een nieuw, fris licht op deze muziek. Het klankweefsel is voor dit doel karakteristieker en de muziek klinkt sprankelender. Daar komt bij dat Roth zijn hoogst gemotiveerd lijkende ensemble met veel verve en temperament (‘Kashchey’s dans’!) aanvoert.
Zo zorgt hij voor een geldig en zinvol alternatief van de in de Vergelijkende Discografie als mooiste ‘normale’ vertolkingen genoemde opnamen van Dorati (Mercury 432.012-2), Gergiev (Philips 446.715-2) en Kreizberg (OPMC 001).