Shostakovich: Symfonie nr. 10 in e op. 93; ‘Passacaglia’ (tussenspel tweede akte) uit Lady Macbeth uit Mtsensk. Boston symfonie orkest o.l.v. Andris Nelsons. DG 479.5059 (64’50”). 2015
Dit lijkt een veelbelovend begin van een opzet om de belangrijkste orkestwerken, waaronder op zijn minst de 15 symfonieën, in Boston, de nieuwe vaste standplaats van Andris Nelsons in de komende paar jaar op te nemen. Het laat ons meteen ook beseffen wat Amsterdam ontbeert met de niet (mogelijke) benoeming van de dirigent.
De symfonie nr. 10 werd maanden na Stalins dood door het Leningrad filharmonisch orkest onder Jevgeny Mravinsky in 1953 op de wereld losgelaten. Het was de eerste symfonie van deze componist na de ‘antiformalistische’ campagne tegen hem in 1948.
De bedoeling lijkt tweeledig: het werk is enerzijds bevredigend als universele, abstracte eenheid, maar er zijn ook weer impliciete boodschappen over persoonlijke identiteit en integriteit in verpakt. Het tweede deel, een woest scherzo, is wel omschreven als een persoonlijk muzikaal portret van Stalin. En Mravinsky heeft mogelijk het hoorngeschal uit het derde deel opgevat als een toespeling op zichzelf. Ondanks de verwijzing naar Mahlers Lied von der Erde weten we nu dat het een code is voor de naam Elmira, een ex-leerling van de componist door wie hij was gefascineerd.
Het andere cruciale onderdeel is de motivische handtekening die bestaat uit de noten D-es-C-H (=B). Na een inleiding waarin het beetje zonlicht nauwelijks door de duisternis weet te breken, wordt de sfeer van gefrustreerde zelfverdediging naarmate de finale vordert aan de kant geveegd en aan het slot heerst die signatuur op heel triomfantelijke manier.
Ruim vijftig opnamen bestaan van deze symfonie. Die van Ancerl uit 1955 (DG 463.666-2), Karajan uit 1966 (DG 429.716-2, analoog, Jesus Christus kerk) en 1981 (DG 477.5909, digitaal, Philharmonie), Mravinsky uit 1976 (Warner 2564-60660), Haitink uit 1977 (Decca 421.353-2, Kingsway Hall) en 1986 (LPO LPO 0034) en Petrenko uit 2009 (Naxos 8.572461) behoren tot de beste, met een tot op heden blijvende voorkeur voor Karajan. Maar met de komst van deze nieuwe versie lijkt die hegemonie te worden doorbroken. En dan te bedenken dat het om een concertopname gaat die aan de ene kant wel tot meer concentratie en motivatie kan leiden, maar die ook het risico tot kleine foutjes in zich bergt.
Louter positieve facetten vallen op. Bijvoorbeeld de prachtige, belangrijke soli van fluitiste Elizabeth Rowe, hoboïst John Ferillo en hun klarinet en vooral hoorn collega’s William Hudgins c.q. James Sommerville. Ze kunnen het aardig, maar misschien niet voortdurend opnemen tegen de Berlijners Karl Heinz Zöller, Lothar Koch, Karl Leister, Gerd Seifert.
Aan drama en brede expressie geen gebrek in een aanpak met een duidelijk persoonlijk stempel. De akoestisch fraaie Symphony Hall (enigszins vergelijkbaar met het Concertgebouw en de Weense Musikverein) maakt mede dat de opname zo erg mooi evenwichtig en warm klinkt met vooral prachtig uitkomende details in een natuurlijke balans.