Schubert: Strijkkwintet in C D. 956; ‘Atys’ D. 585; ‘Die Götter Griechenlands’ D. 677; ‘Der Jüngling und der Tod’ D. 545; ‘Der liebliche Stern’ D. 861; ‘Der Tod und das Mädchen’ D. 531. Gautier Capuçon (vc) met het Ebène kwartet, Matthias Goerne (b) en Laurène Durantel (cb). Erato 2564-64876-1 (71’59”). 2015
Nog geen jaar na de laatste actualisatie zou de Vergelijkende Discografie alweer moeten worden opgewaardeerd met deze uit verschillende oogpunten bijzondere opname. Deze Franse blik op het kwintet is in meerdere opzichten markant. Om te beginnen wijst de keuze van de tweede cellist daarop die de onderkant van het klankspectrum op fijnzinnig-indringende wijze van een hecht fundament voorziet. Verder gaat het om een indringende, nadrukkelijk op het wezenlijke gerichte opvatting en de zorg voor onoverdreven, goed uitgewerkte details gerichte interpretatie die zo positief stemt. Toch schuilt ook de nodige begin negentiende eeuwse Weense melancholie in de opvatting. Zo ontstond een der mooiste uitgaven.
Die wordt extra bijzonder gemaakt door toevoeging van de vijf, als regel weinig vrolijke liederen die klinken in een bewerking voor begeleiding door strijkkwartet en contrabas wat ze kleuriger, maar ook duisterder maakt. Het is een apart genoegen tze op deze manier in voortreffelijke voordrachten te horen. Een warme aanbeveling in de frontlinie van de concurrentie bij het kwintet is verzekerd.