Schönberg: Complete pianoweken. Pianostukken op. 11 nr.1-3; Kleine pianostukken op. 19 nr.1-6; Pianostukken op. 23 nr. 1-5; Pianosuite op. 25; Pianostukken op. 33 nr. 1 en 2. Pina Napolitano. Odradek ODR 300 (55’09”). 2011
Schönberg was zelf geen pianist maar toch gebruikt hij dit instrument voor zijn eerste pogingen om de tonaliteit te verlaten, voor een codificatie van zijn radicale ontwikkeling van de muziektaal.
Vanaf 1912 was Schönberg haast wanhopig op zoek naar een leidend principe waarmee hij de compleet chromatische, schijnbaar toonschaalloze harmonische krachten kon beheersen die hij had losgelaten op zijn expressionistische werken als Erwartung, opdat hij opnieuw grootschalige structuren met bevredigende patronen kon bouwen.
In de jaren1920-1923 vond hij de oplossing in een compositiemethode waarin een vaste reeks van de twaalf halftonen fungeert als matrix voor melodie en harmonie, waarbij de transposities analoog zijn aan aan de toonsoort wijzigingen.
De drie pianostukken op. 11 (1909) zijn de eerste werken waarin hij vastberaden brak met traditionele ideeën over tonaliteit. Daarnaast verlaat hij in het derde stuk elke conventionele, symmetrische vorm en stort hij zich in een stroom van vrij associërende ideeën.
De zes Kleine pianostukken op. 19 (1911) zijn aforismen, epigrammen en momentopnamen van intense gevoelens. Het bekendst en beroemdste is het laatste stuk dat hij na de begrafenis van Mahler schreef.
De 5 Pianostukken op. 23 (1920/3) vormen een soort muzikaal laboratorium. Zij zijn de neerslag van Schönbergs eerste voorzichtige stappen in de richting van zijn ‘componeermethode met twaalf aan elkaar gerelateerde tonen’, hetgeen eindigt met een twaalftoonswerk.
De Suite op. 25 is een doorbraak. Alle twaalf delen zijn ontleend aan één enkele twaalftoonreeks. Dat de componist het werk heeft vorm gegeven als barokke pianosuite met onder andere een gavotte, musette, menuet en gigue illustreert de ‘conservatieve’ kant van zijn revolutionaire richting. De formele helderheid en de vertrouwdheid van de opzettelijk ouderwetse dansvorm brengen evenwicht in de hoge graad van dissonantie, de hoekige lijnen en de schijnbaar non-functionaliteit van de cadensen. De muziek lijkt wellicht heftig, maar is ook speels met ware elegantie in de dansvormen en een dromerig impressionisme in in het intermezzo van het vierde deel. Hierdoor is dit een van de aantrekkelijkste werken van Schönberg en ook het belangrijkste in zijn ontwikkeling.
De grotere, bloemrijke twee stukken uit op. 33 (1929 en 1933) laten een hernieuwde affiniteit met romantische muziek horen zonder hun eigentijdse scherpte te verliezen. Gelukkig is de vroegere methode om deze stukken puur cerebraal te spelen verlaten. Het is lang geleden dat pianisten met name de suite presenteerden als een als een grimmig, vreugdeloos modernistisch werk. In die zin is de opname van de koel-afstandelijke Maurizio Pollini uit 194/88 (DG 471.361-2) langzamerhand wat achterhaald. Hedendaagse vertolkingen werken ook de lagen van emotie, fantasie en elegie uit. Iemand als Peter Hill (Naxos 8.553870) begreep dat goed. Zijn tempi zijn over het geheel wat langzamer, maar daardoor wordt de wel de harmonie sprekender en menselijker. Zijn aanslag is nooit hard, zelfs op dissonerende momenten. Ook de opnamen van Florent Boffard (Mirare MIR 191) en de Jordaniër (!) Karim Said (Opus Arte OA CD 9029 D) maken een heel positieve indruk.
Claude Helffer (Harmonia Mundi HMC 90.752) geeft een wat feller, dramatischer beeld van deze muziek, net als Michel Maurer (Ars Nova ED 13230).
Pina Napolitano is de eerste vrouw die zich op cd aan dit repertoire waagt en zij zorgt voor een wat duidelijker vrouwelijk aspect door zelfs waar de muziek het meest dissoneert het toetsenbord te strelen. De lijnen geeft zij vorm als melodieën, nooit als gebaren en haar gevoelige pedaalwerk zorgt ervoor dat de textuur nooit dor of droog is.
Onderlinge verscheidenheid genoeg in het karakter der aanpak met Boffard, Said, Hill, en Napolitano ex aequo aan de top.