trauss, R.: Alpensinfonie, Eine op. 64; Tod und Verklärung op. 24. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Mariss Jansons. BR Klassik 900148 (75’10”). 2016/4
Richard Strauss’ laatste symfonisch gedicht, Eine Alpensinfonie, weerspiegelt zijn bewondering voor de schoonheid van de Beierse Alpen. Het werk verbindt eenentwintig beschrijvende delen binnen één compositie, omlijst door een broeierig beeld van de bergen bij nacht. Het centrale hoogtepunt geeft een volledig panorama vanaf een bergtop.
In Strauss’ orkestwereld is het ongebruikelijk dat de wonderen der natuur boven de mens worden geplaatst. Toch volgt het verhaal de tocht van een groep bergvbeklimmers die het landschap kort na een majestueuze zonsopgang aanschouwen.
Ze zien achtereenvolgens een briljant georkestreerde waterval, een alpenweide met rinkelende koebellen en ondernemen een riskante oversteek over een gletsjer voordat ze hun doel op de top bereiken.
De weg bergafwaarts wordt gekenmerkt door een korte kolossale storm en zodra de zon weer doorbreekt, denkt de bergbeklimmersgroep terug aan de gebeurtenissen van die dag in een van Strauss’ meest extatische epilogen als een samenvatting van een heel melodieus werk.
Jansons had het werk in 2008 ook al minstens zo goed met het Concertgebouworkest opgenomen (RCO Live RCO 08006) maakte hier een nieuwe zaalopname die daar zeker niet voor onderdoet en die daarmee ook tot het groepje mooiste versies kan worden gerekend, naast bijvoorbeeld Wit (Naxos 8.557811) en Karajan (DG 439.017-2)
Er zijn opnamen van de componist als dirigent van het Beiers Staatsorkest uit 1926 (EMI 754.610-2) en het Orkest van de rijkszender München uit 1938 (Music & Arts CD 1057)
Eerdere opnamen van het symfonie orkest van de Beierse omroep zijn van Lorin Maazel (RCA 74321-57128-2) uit 1998, Franz Welser-Möst (BR Klassik BR 900124) uit 2010
In Tod und Verklärung schetste de componist in 1889 de laatste momenten van een kunstenaar op zijn doodsbed waarvoor zijn vriend Alexander Ritter een toelichtend gedicht als programma schreef. Voor dit werk koos men de Herkulessaal als opnamelocatie van een keurig vormgegeven en ontroerende vertolking in een weelde van klank.