CD Recensies

SCHUMANN: SYMFONIEËN NR. 1-4; OUVERTURE MANFRED, BUTT

Schumann: Symfonieën nr. 1 in Bes op. 38 ‘Frühling’, 2 in C op. 61, 3 in Es op. 97 ‘Rheinische’ en 4 in d op. 120; Ouverture Manfred op. 115. Londens symfonie orkest o.l.v. Yondani Butt. Nimbus NI 7099 (2 cd’s, 2u., 31”36”). 2012

 

Jarenlang prutste Schumann aan schetsen voor een groot orkestwerk, maar net als bij Brahms ontbrak het hem aan de moed en het doorzettingsvermogen om dat te concretiseren. Tenslotte gaf zijn ontdekking van de negende symfonie van Schubert de moed om er echt werk van te maken.

Toen schreef hij in januari en februari 1841 zijn eerste symfonie die de bijnaam Frühlingssinfonie kreeg. Het is een exuberant werk, waarvoor de aanvankelijk bedoelde titels der delen ‘Ontwaken van de lente’, ‘Avond’,  ‘Vrolijke speelmakkers’ en ‘Volop lente’ alle aanleiding gaven.

Symfonie nr. 2 werd geschreven kort nadat de componist een zenuwinstorting had gehad in 1845. Het is niet alleen de duisterste, maar ook de meest conventionele van de vier en daardoor de minst geliefde. 

Symfonie nr. 3, met de bijnaam Rheinische is de vrolijkste en spontaanste van het stel, bedoeld ter viering van het Rijnlandse landschap, zijn legenden en de Keulse dom in de finale. Met de aanduiding dat die finale moet worden gespeeld ‘op de manier van een begeleiding bij een plechtige ceremonie’. 

De al in 1841 gecomponeerde Symfonie nr. 4 onderging de nodige wijzigingen tot in 1851 de definitieve vorm tot stand kwam. Het is een zeer intens werk van een haast revolutionaire oorspronkelijkheid: doorgecomponeerd als naadloze ontwikkeling want vrijwel ieder significant thema is ontwikkeld uit motieven die voorkomen in de langzame inleiding van het eerste deel.

De vertolkingen van Yondani Butt hebben ee nogal wisselend karakter. Jammer is dat hij herhalingen weglaat. Soms toont hij zich te ontspannen met overdreven langzame tempi zoals in de derde symfonie die pas echt op stoom komt in de finale. Elders toont hij wel veel charme, maar weinig zin voor contrast zoals in grote gedeelten van de vierde symfonie. In nr. 1 bloeit de lente soms onvoldoende duidelijk op. Het lijkt dan of de dirigent zich teveel op details van het muzikale argument richt en te weinig op een overtuigende ontwikkeling van het geheel. Een voorbeeld zijn de hopeloos hoekige ritmen van de finale uit nr. 4.  Is het niet merkwaardig dat de oudere integrale opnamen van Wolfgang Sawallisch met heel typerende, vitale lezingen (EMI 764.815-2) en de historiserende John Eliot Gardiner (die ook de oorspronkelljke versie van nr. 4 geeft op DG 457.591-2) met wat verder op de achtergrond Bernstein (DG 423.099-2) nog steeds niet verbeterd zijn?