Sibelius: Symfonie nr. 1 in e op. 39; En saga op. 9. Göteborg symfonie orkest o.l.v. Santtu-Matias Rouvali. Alpha 440 (58’44”). 2018
De Finse dirigent Santtu-Matias Rouvali 33 in 2018, begon als slagwerker en viel het eerst op toen hij in 2012 met het Oulu symfonie orkest werken van Toshio Hosokawa opnam (Ondine ODE 1219-2), daarna begeleidde hij Ilya Gringolts met het het Kopenhagen filharmonisch orkest in de Vioolconcerten van Korngold en Adams (Orchid ORC 100066) en daarna Baiba Skride in werken voor viool en orkest van Bernstein, Korngold en Rózsa (Orfeo C 932-182A).
Nu hij vaste voet heeft het Zweedse Göteborg begint hij daar aan een cyclus met de opname van alle orkestwerken van Sibelius bij het begin. Sibelius’ symfonische eersteling was een werk dat hem in 1893 status gaf. Het was een bewuste poging om een eind te maken aan de primitivistische muziek die in zijn land weerklank vond en hij wilde er een internationaal publiek mee bereiken.
Tchaikovsky lijkt een model te zijn vanwege diens abstract werk in de latere symfonieën op basis van rapsodisch materiaal. Daar borduurt Rouvali met heel goede resultaten op door.
Punt is alleen dat er al zoveel mooie opnamen van de symfonie bestaan. In cyclusvorm van Ashkenazy (Decca 455.405-2) en gekoppeld aan andere symfonieën van Segerstam (Ondine ODE 1007-2 met nr. 7), Davis (LSO 0601 met nr. 4), Jansons (EMI 754.273-2 met Karelia en Finlandia) en Vänskä (BIS CD 861) en van Gergiev (RPO RPHO 2008-1).
Voor wie al met een van hen in het bezit is van een opname, is deze nieuwe niet zo interessant, maar wie nog aan Sibelius moet beginnen, doet er goed aan Rouvali in overweging te nemen, want met bijzondere momenten meteen aan het begin (klarinetmelodie), in het derde en vierde deel zorgt hij voor een geïnspireerde vertolking
Alleen En Saga in de herziene versie uit 1902 is een wat korte aanvulling. Het was het eerste in een reeks van ‘nationalistische’ symfonische gedichten, maar moest lang wacht en voordat het naar de drukker ging. Dat lukte pas na een uitvoering in Berlijn door zijn vriend Busoni.
Aanvankelijk was het werk in 1892 nog sterk schatplichtig aan Bruckner en Liszt, maar tien jaar later streek hij dat plat. Het werk begint met de evocatieve gloed van het noorderlicht waaruit een episch, aspirerend kernthema tevoorschijn komt. Rouvali zorgt voor een stevige, allerminst droge uitvoering. Zijn belangrijkste concurrent in dit tweetal werken is Jansons die ook Finlandia uitvoert.