Shostakovitch: Vioolconcerten nr. 1 in a op. 99 (revisie van op. 77 uit 1939) en 2 in cis op. 129. David Oistrakh met resp. het Leningrad filharmonisch orkest o.l.v. Jevgeny Mravinsky en het Moskou filharmonisch orkest o.l.v. Kyrill Kondrashin. Chant de monde LDC 27888-2 (66’51”). 1956, 1967
De aanleiding voor deze bespreking is een artikel van Martin Kaaij in VPRO Gids 31/32 van 3 augustus, waaruit ik dankbaar citeer.
“Muzikanten maken zich soms druk om kleine dingen. In 1967 had David Oistrakh het tweede vioolconcert van Shostakovitch in première gebracht. Shostakovitch was er niet bij geweest want hij lag die dag in het ziekenhuis. Wel had hij een opname beluisterd.
Achteraf telefoneerden ze met elkaar en het gesprek werd opgenomen, vandaar dat we eten wat werd gezegd.
Shostakovitch: ‘Hallo!’.
Oistrakh: ‘Dmitri Dmitijevich! Goededag’.
S.: ’Ah, David Fjorodovitch! Een moment, ik pak even de partituur’.
O.: ‘Ik pak ook meteen de partituur’.
S.: ‘Zo, het rijtje af. Cijfer 11. Was de piccolo goed te horen?’
O.: ’Zeer goed’.
S.: ‘Daar is dus geen twijfel over?’
O.: “Nee, nee, ik heb het zelfs het publiek gevraagd, iedereen zei dat hij goed te horen was’.
De besproken passage klinkt op de cd; zes minuten na de aanvang spelen piccolo en soloviool een korte canon, begeleid door een lange hoorntoon. Het is duidelijk waarom Shostakovich wilde dat de piccolo te horen was: zonder piccolo geen canon. Maar waarom zou dat gebeuren als alleen een hoorn en een viool meespelen?
Oistrakh deelde zijn zorgen ook en die zijn beter te begrijpen. Hij was bang dat het eerste deel wat langdradig was geweest. Inderdaad heeft het een ongewoon ingehouden tempo. Een ferme pas is gangbaar in het openingsdeel. Hier wordt gekuierd op een lome zomerdag.
Oistraks zorg zou ingegeven kunnen zijn door het steeds terugkerende ritme van twee korte tonen en een lange. Je hoort het ook in het wandelversje ‘1, 2 in de maat, anders wordt de juffrouw kwaad’ en het grappige is dat ‘in de maat’ tijdens de avondvierdaagse van vanzelf in de maat gaat, maar stilstaand gespeeld vaak uit de maat klinkt.
De twee korte tonen zijn dan al gauw een pietsje te snel. Voorovervallen heeft dat in muzikantentaal en een keten van voorovervallende maten wordt jagen genoemd.
Om de luisteraar geen gejaagd gevoel te geven, moest Oistrakh dus voortdurend oppassen om niet voorover te vallen. Het is zoiets als langzamer eten dan je eigenlijk wilt omdat het zo lekker is. Aan tafel wordt dat gewaardeerd, maar een muzikant kan makkelijk denken dat het saai wordt. Misschien had Oistrakh daar last van.
Saai wordt het trouwens zeker al elke korte toon precies de halve tijd van een lange noot duurt. Dan klinkt ‘in de maat’ machinaal. Het is de kunst om tempovast te blijven en toch een gevoel van vrijheid over te brengen. Dan wandelt de solist in Shostakovitch’ muziek met droef gemoed door een adembenemende omgeving. Soms kan hij het niet laten om naar een fraai panorama te snellen, of in te houden bij een mooie kei of boom.
Zulke kleine temposchommelingen maakte Oistrakh ook en ze vielen zeer in de smaak bij Shostakovitch. Hij beloofde in het telefoongesprek dat ze in de gedrukte partituur terecht zouden komen. Maar daar is zo te zien niet veel van gekomen. Misschien dacht Shostakovitch bij nader inzien dat iedere violist zelf mocht bepalen wat de mooiste momenten zijn. Keuze genoeg’.
En nu maar aandachtig naar deze oude opname luisteren, voor wie de partituur kan lezen met die erbij. Feitelijk mogen we heel dankbaar zijn dat dit tweetal historische opnamen op cd beschikbaar is.