Silvestri: Pianosuite nr. 1 en 2 op. 3/1 en 3/2 Spelende kinderen. Sonatine in D op. 3/3; Pianosuite nr. 3 op. 6/1 Roemeense volksdansen uit Transsylvanië nr. 1-6 (bew.); Sonata quasi una fantasis op. 19/2; Sonata breve a due voce op. 13/2; Pièces de concert nr. 1-3; Chants nostalgiques op. 27 nr. 1-3; Sonate-rapsodie in 3 episodes op. 28/2; In memoriam Làszlò Ferenc; ...c'astazi s-a nascut... Márta 90 éves!; deel 1 uit Pianoconcert in d (onvoltooid). Luiza Borac mer het Nationaal omroeporkest Boekarest o.l.v. Rossen Gergov. Profil PH 20028 (2 cd’s, 2u., 39’04”). 2020
De Roemeen Constantin Silvestri (1913 - 1969) kende ik tot voor kort eigenlijk alleen als dirigent uit de jaren vijftig toen hij ook wel voor het Concertgebouworkest stond en in 1957 zijn Drie stukken voor strijkorkest dirigeerde en in 1965 te gast was met het Bournemouth symfonie orkest (waarvan op BBC Legends 6 cd’s bestaan). Hij leidde ook het Berlijns en Weens filharmonisch-, het Philharmonia-, het Suisse romande- en het Parijs’ Conservatorium orkest en EMI heeft 15 cd’s van hem in de catalogus.
Als componist heeft hij veertig werken op zijn naam op orkestraal-, kamermuziek- en vocaal terrein. Daarmee schaart hij zich in het rijtje met componerende dirigenten van Weingärtner, Furtwängler, Klemperer en Dorati.
Maar hier gaat het om een complete opname van zijn pianowerken die samen in nog geen drie kwartier alle te beluisteren zijn.
Luiza Borac, zelf Roemeense, verricht blijkbaar graag dergelijk zendingswerk want ze nam ook alls pianowerken van Enescu (Avie AV 2081) en Lipatti (Avie AV 2271) op.
De beide suites Spelende kinderen bouwen met deeltjes als ‘De tinnen soldaten’,’ dromen’, ‘kobald’ en ‘rondtollen’ borduurt voort op Schumanns Kinderszenen, Bizets Jeux d’enfants, Enescu’s Impressions d’enfance en de Suite mica van zijn leraar Mihail Jora. Heel bekoorlijke stukjes. In Làszlò Ferenc wordt de musicoloog en fluitist met die naam eer bewezen. De Sonatine heeft drie delen en klinkt vrij conventioneel. Interessanter is de sonata breve a due voce uit 1958 die hier in een bewerking klinkt. Over dit werk merkte de componist op: ‘dat het stuk kan worden gespeeld door ‘klarinet en fagot of klarinet en cello, of viool en cello, of altviool en cello, of helemaal niet’. Hier wordt het gered in een pianobewerking.
De Sonata quasi una fantasia heeft dezelfde titel als Beethovens Mondschein, maar is natuurlijk heel anders geaard. Het tweedelige werk uit 1957 doet vrij modernistisch aan, al is het tweede deel een wals.
Het laatste werk is de nogal improviserende Sonate-rapsodie uit 1953 die zich ontpopt als het interessantste werk uit dit programma waarin veel vuurwerk wordt ontstoken. Dat stelt zware eisen aan de vertolker, maar Borac is daartegen geheel opgewassen zodat ze steeds naar de juiste expressie kan zoeken en die ook vindt. Ze speelt met veel momentum en heel zelfverzekerd zodat de componist niets tekortkomt.
Het eerste deel uit het onvoltooide Pianoconcert dat de componist zelf waarschijnlijk nooit in het openbaar heeft gespeeld, is meer dan een aardige toegift.