Scriabin: Symfonieën nr. 1 in E op. 26 (bew. Winkler), 2 in c op. 29 (bew. Kalafati), 3 in c (bew. Konyus), 4 op. 54 (bew. Konyus), 5 op. 60 (bew. Sabaneyev), Rêverie op. 24 (bew. Winkler), Fantasie in a. Vittoria Caracciolo en Nunzio dello Iacovo (p). Da Vinci C 00518 (3 cd’s, 3u. 28’56’’). 2016
De muziek van Alexander Scriabin (1872 – 1915) overbrugde de grote romantische traditie van Tchaikovsky en Rachmaninov naar de twintigste eeuw. De in Moskou geboren componist was in zijn tijd al een raadsel en is dat nu eigenlijk nog steeds. De componist was als een komeet die kort de muziekhemel fel verlichtte, maar de staart die hij naliet maakte schijnbaar toch wat minder indruk.
Of het verstandig was om Scriabins orkestwerken te reduceren tot muziek voor piano vierhandig of twee piano’s is de vraag. Meteen in Symfonie nr. 1 worden de stemmen van twee mezzo’s en een tenor gemist en – erger - ook de juist bij deze componist zo belangrijke weelderige harmonische klankkleuren blijven in het beste geval bleek achter. Daar veranderen de op zich goede bewerkingen niets aan, ook al hebben van Scriabins tijdgenoten Alexandr Winkler, Lev Koryus, Vasily Kalafati en Leonid Sabaneyev er erg hun best op gedaan.
Waar deze vorm wel goed voor is, is als studiemateriaal om de vorm en de structuur beter te leren kennen. Daar zorgen Vittoria Caracciolo en Nunzio dello Iacovo door de muziek mooi open teleggen goed voor.
Niettemin: ga voor de Symfonieën en andere orkesten naar de originelen, zoals opgenomen door Jevgeny Svetlanov (Meloyia MEL 1001993/1-4, 4 cd’s) uit 1977 of naar Vladimir Ashkenazy (Decca 460.299-2, 3 cd’s).