Schubert: Schwanengesang D 957; ‘Herbst’ D 945, ‘Sehnsucht’ D 879, ‘Am Fenster’ D 878, ‘Bei dir allein’ D. 866, ‘Der Wanderer an den Mond’ D 870, ‘Das Zügenglöcklein’ D 871; ‘Im Freien’ D 880. Christoph Prégardien en Andreas Staier. Challenge CC 72302 (71’48”). 2008
Schubert: Schwanengesang D 957; ‘Herbst’; ‘Der Winterabend’. Robert Holl en Roger Vignoles. Hyperion CDA 67657 (63’17”). 2008
Aan het samenraapsel door de uitgever van de veertien liederen op teksten van Rellstab, Seidl en Heine uit Schwanengesang voegen Prégardien en Staier nog een zestal min of meer verwante liederen op tekst van Seidl toe en Holl en Vignoles een tweetal dito’s.
Na het succes dat Prégardien eerder met zijn Schöne Müllerin boekte (Harmonia Mundi 005472-77273-2 1991 en later Challenge CC 72292) en zijn Winterreise (Teldec 0630-18824-2 uit 1996) voegt hij nu een nieuwe hoogwaardige tenorale Schubertopname aan zijn cd repertoire toe.Van deze cyclus hebben altijd veel meer opnamen met een bariton dan met een tenor bestaan.
Vreemde eenden in deze bijt waren alleen de mezzo’s Fassbänder (DG) en Stutzmann (Calliope) waarbij eerstgenoemde alle lof verdiende voor haar gedurfde, ongewone interpretatie.
Prégardiens inmiddels gerijpte stem maakt de luisteraar duidelijk van de schaduwen die zelfs over de gelukkigste liederen als ‘Die Taubenpost’ vallen en blinkt uit in alle overige sombere liederen. Hij reageert fraai op elke nuance van de tekst. En dan te bedenken dat zowel Seidl als Schubert jonge mensen waren met een blijkbaar duidelijke Todesahnung.
Gemeten aan zijn internationale en nationale successen kan men zonder chauvinistische vooroordelen vinden dat van de basbariton Holl veel te weinig liederen op cd zijn vastgelegd. Wat Schubert betreft moeten we het naar ik meen alleen doen met een drietal liederenrecitals (Challenge CC 72026 en Preiser 93288 en 93356) plus de Winterreise (Preiser 93317, al uit 1980).
Holl, altijd inhakend op Schuberts meest melancholieke kanten, weet hier met zijn donkere stem in deze Letzte Lieder van Schubert de wat troosteloos grauwe ondertonen heel raak te treffen. Hij weet goed raad met de wisselende stemmingen van de mini drama’s, maar is misschien wat minder goed in het typeren van de individualiteit van de iets luchtiger liederen.
Vergelijk bij de tenoren Prégardien niet zozeer met Häfliger (Claves), maar met de uitblinker tot nu toe Schreier (Decca) en leg Holl ter nadere vergelijking naast Fischer-Dieskau (EMI) die destijds met Hotter (ook EMI) de gouden standaard vestigde.
Beide nieuwe opnamen hebben in elk geval elk hun verdiende bestaansrecht. Over beide ervaren begeleiders niets dan goeds.