Schumann: Davidsbündlertänze op. 6; Concert sans orchestre in f op. 14. Maurizio Pollini. DG 471.369-2 (52’02”). 2000
Schumann: Allegro in b op. 8; Kreisleriana op. 16; 5 Gesänge der Frühe op. 133. Maurizio Pollini. DG 471.370-2 (48’23”). 2001
Zo dubieus en zo teleurstellend als de laatste opnamen van Pollini met sonates van Beethoven zijn, zo groots is hij hier. Vaak wordt hem kille afstandelijkheid verweten, maar hier speelt hij met echt gevoel, kennelijk raakt deze muziek hem echt en voelt hij er grote affiniteit mee. De heftige, gepassioneerde momenten slaagden even goed als de dichterlijke, al is het toch eigenlijk steeds het felle romantische temperament dat de overhand heeft. Geen wonder dat Kreisleriana en het Concert sans orchestre de hoogtepunten vormen op dit tweetal platen. Maar ook de achttien karakterstukken in betrekkelijke miniatuurvorm slaagden op onweerstaanbare wijze. Beide programma’s zijn qua samenstelling nogal verrassend en de vijf in de laatste levensfase van de componist geschreven Gesänge der Frühe verraden onder Pollini’s handen hun wonderlijke karakter. Natuurlijk is Pollini niet de enige die groot succes boekt in deze werken. Perahia in de Davidsbündler (Sony 89714), Berezovsky (Teldec 0927-40834-2) en Schiff idem (Teldec 4509-99176-2), Argerich in Kreisleriana (DG 410.653-2) plus Argerich (DG 410.653-2) en Lupu (Decca 440.496-2) en Schiff maakte ook een mooie opname van de Gesänge in der Frühe op diezelfde Teldec plaat. Maar Pollini is een geweldenaar op zichzelf hier en overtuigt minstens evenzeer.
Zoals mestal bij Pollini bevatten de plaatjes schaamteloos weinig muziek voor een full price uitgave. De opnamen zijn goed, maar de pianoklank is wat diffuus.