CD Recensies

STRAUSS, R.: DAPHNE

Strauss: Daphne op. 82. Renée Fleming (Daphne), Kwanchul Youn (Peneios), Anna Larsson (Gaea), Michael Schade (Leukippos), Johan Botha (Apollo) e.a. met het WDR symfonie orkest en –koorleden Keulen o.l.v. Semyon Bychkov. Decca 475.6926 (2 cd’s, 99’37”). 2005 

Richard Strauss is de laatste stevige peiler onder het Duitse operarepertoire. Daaraan verandert ook het feit dat in wezen slechts die werken tussen Salome (1905) en Arabella (1933) nog regelmatig worden opgevoerd. Paradoxaal genoeg is dat ook in zoverre veelbetekenend omdat de latere ontwikkeling van operagebied van deze componist precies steunt op datgene wat de tegenwoordige operapraktijk – door producerende zowel als reproducerende kunstenaars – vaak wordt verweten: namelijk een vlucht in individuele mythologieën. Strauss heeft destijds het anachronisme van de institutie en het operagenre en de daaruit volgende consequenties met een frapperend vooruitziende blik meegecomponeerd. In zijn Capriccio is zijn eigen teruggaande ontwikkeling in de vorm van een ‘Konversationsstück’ over de opera dat rond 1775 handelt exemplarisch: als opera is het werk moeilijk uitvoerbaar, maar het is ideaal geschikt voor een cd opname.

Dat terzijde. In de eenakter Daphne. Een ‘bucolische tragedie’ op een libretto van Joseph Gregor uit 1938 greep de componist terug uit een bekende geschiedenis uit de Griekse mythologie over de schone jageres en natuurkind Daphne, de dochter van de riviergod Peneus. Ze versmaadde alle mannen totdat ze werd ontdekt door Apollo, die bezeten van haar werd, haar achtervolgde en inhaalde, waarop ze haar vader aanriep, ze een gedaanteverwisseling onderging  en in een laurierboom veranderde.

Van dit werk bestonden naast wat andere versies twee fraaie opnamen: de ene van Böhm met Hilde Güden als Daphne (DG 445.322-2) uit 1964, de andere van Haitink met Lucia Popp in de titelrol (EMI 749.309-2) van veel recenter datum. Daarbij voegt zich nu deze nieuwe coproductie met de WDR die natuurlijk Renée Fleming met haar romige stem in de titelrol als markant en uitermate fraai centrum heeft. Een aangename verrassing zijn echter ook de onbekende sonore bas Kwanchul Youn als Peneios en de lichte tenor Johan Botha als Apollo. Een mooie rol is er verder vooral ook voor Anna Larsson als Gaea. Bychov leidt het ensemble met zwierige hand. Die vorige opnamen zijn hiermee zeker niet achterhaald, al is de techniek wat in het voordeel van Decca, maar hier is zeker in muzikaal opzicht sprake van een waardevol alternatief en Fleming bewonderaars met herinneringen aan haar eerdere cd met ‘Strauss Heroines’ zullen zeker geen nadere aanmoediging nodig hebben.