Stravinsky: De vuurvogel (1910); Petroesjka (1947); Le sacre du printemps (1947); Pulcinella (1965). Renata Pokupić (ms), Kenneth Tarver (t), Andrew Foster-Williams (bs) met het Monte-Carlo filharmonisch orkest o.l.v. Yakov Kreizberg. OPM Classics OPMC 001 (3 cd’s, 2u 39’54”). 2010
In het begeleidende boekje wordt gerept van de band die Monaco in de jaren twintig vorige eeuw had met Diaghilevs Ballets russes en dus met de onderhavige balletmuziek. Het geheel is ontstaan tijdens de viering van het eeuwfeest van dat fameuze ballet. Interessanter is de vraag wat het huidige, in principe honderdkoppige plaatselijke filharmonische orkest van deze balletten weet te maken en of voor zo’n project met vier overbekende stukken geen ander ensemble beter zou zijn gekwalificeerd.
Maar zoals we weten van zijn optredens en opnamen met het Nederlands Philharmonisch Orkest was Yakov Kreizberg niet alleen een bevlogen, precies dirigent, maar ook een uitstekende orkesttrainer die na een inlooptijd zijn ensemble op het hoogste niveau kon laten opereren. Hij was daarvoor misschien pas te kort als chef in Monaco. Deze tussen 31 mei en 7 juni 2010 ontstane uitgave heeft nog een heel andere, meer gevoelsmatige kant: het zou wel eens de laatste officiële van de te jong in maart 2011 gestorven dirigent kunnen zijn.
Het resultaat mag gehoord worden. Wanneer men dit zo verschillend geaarde bijeengebrachte materiaal beluistert, valt meteen op dat de stijl en het karakter van elk stuk zo goed zijn getroffen. Wat opvalt bij een eerste beschouwing van de inhoud van dit album is in de eerste plaats de keuze der versies: de enige Vuurvogel van 1910 logisch, Petroesjka van 1947 en niet die van 1911, de Sacre van 1947 en niet van 1913, Pulcinella van 1965 en niet van 1920. Hieruit spreekt een voorkeur voor Stravinsky’s laatste gedachten over deze werken. Opvallend en heel plezierig ook is dat alle scenes en nummers afzonderlijk zijn geïndexeerd.
Wat de uitvoeringen betreft kort wat indrukken. In Petroesjka wordt de sfeer van de oude Russische jaarmarkt in al zijn bonte warreling en kleurigheid keurig sprankelend opgeroepen. De Vuurvogel heeft een passend exotisch en geheimzinnig karakter, de Sacre roept een passende primitieve, duistere sfeer op en aan het neoklassieke van de Pergolesipastiche Pulcinella wordt niets tekort gedaan. Het orkestspel is in al deze werken verrassend goed, maar kan niet alleen in homogeniteit en klankschoonheid uitblinken, maar ook in de feller ruiger gedeelten als ‘Katschei’s dans’ (nr. 18) uit de Vuurvogel in de ‘Action rituelle des ancêtres’ (nr. 12) uit de Sacre. Ook de inbreng van de drie wat prominent opgenomen zangers in Pulcinella is van goed kaliber.
Kan zijn dat andere, los leverbare uitvoeringen – Dorati (Mercury 470.643-2) of Nagano (Virgin 482.106-2) in de Vuurvogel Bernstein (Sony 82876-78749-2) en P. Järvi in Petroesjka (Telarc CD 80587), Gergiev (Philips 468.035-2) en Markevitch (Testament SBT 1076), in de Sacre en Sanderling (Naxos 8.553181) of Marriner in Pulcinella (EMI 574.305-2).
Dit waarschijnlijk laatste door hemzelf opgeroepen eerbewijs aan de betreurde dirigent op het eigen orkestlabel uit het akoestisch mooie Auditorium Rainier III doet Kreizberg recht, en dat voor een civiele prijs en een goede schriftelijke documentatie.