Strauss, J.: Die Fledermaus. Julia Varady (s), Lucia Popp (s), Hermann Prey (b), Bernd Weikl (b) Ivan Rebroff (bs), René Kollo (t), Bruno Kusche (b) Evi List (s), Franz Muzeneder (bs) met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Carlos Kleiber. DG 457.765-2 (2 cd’s, 1u 46’20”). 1975
Toen Die Fledermaus in 1874 in première ging, was het een briljante, knappe persiflage op de vrije morele omgang uit die tijd in Wenen. Gevat in sprankelend melodieuze muziek was het werk meteen een succes. En eind jaren zeventig van de negentiende eeuw was het al in zo’n 170 theaters opgevoerd.
Op papier ziet de handeling er vrij gecompliceerd uit, maar op het toneel is de geschiedenis van echtelijke ontrouw, identiteitsverwisselingen en overdadig champagnegebruik even goed als welk theaterstuk dan ook.
Offenbachs geestige, hedonistische operette hadden zeker invloed op dit werk, maar Strauss’ essentieel Weense decorum verzacht de scherpe randjes van de satire. Als het belangrijkste stuk in zijn soort vestigde Die Fledermaus een traditie die werd voortgezet door Lehár en waaraan Richard Strauss in zijn Rosenkavalier eer betoonde in de Walzerfolge.
Van de operette (ooit door Leo Riemens tot operastatus verheven) bestaan vanzelfsprekend legio opnamen, waaronder zeer mooie. Waarom de keuze voor deze? Om te beginnen omdat een bezetting bestaande uit mensen uit de Duitstalige, liefst met Oostenrijk verbonden sfeer van nature het idioom beter aanvoelen. In de tweede plaats omdat Carlos Kleiber als geen ander de muziek onder hoogspanning weet te houden en op de een of andere manier een bijzondere feeling had voor het werk van Strauss, getuige ook zijn prachtige Nieuwjaarsconcert. Met uiterste zorg voor het detail weet hij erotische klanken aan het orkest te ontlokken. Hij zorgt voor een haast adembenemende accuratesse en neemt het werk heel serieus.
Zijn bezetting is misschien niet honderd procent ideaal, maar waar het op aan komt, is die in orde. Hermann Prey geeft als Eisenstein een van de beste interpretaties uit zijn loopbaan en ook Julia Varady (Rosalinde) en Lucia Popp (Adele) zijn zeer, zeer goed. ‘So muss allein ich bleiben’ uit de eerste akte is meteen een hoogtepunt. René Kollo is een goede Alfred, Bernd Weikl een heel goede Dr. Frank. Alleen Ivan Rebroff (prins Orlovsky) stoort met zijn smakeloos gefalsetteerde inbreng. Of dat de perfectionistische dirigent niet verschrikkelijk moet hebben gestoord?
Van de overige opnamen komen vooral de eerste van Karajan met Schwarzkopf, Streich, Gedda en het Philharmonia geheel (EMI 567.074-2) en zijn galavoorstelling met Güden, Köth, Kmennt en internationale gasten als Tebaldi, Corena, Nilsson, Price, Simionato, Bastianini en zelfs de oude Welitsch (Decca 475.8319) plus Previn (Philips 464.031-2) met Te Kanawa, Gruberova, W. Brendel in aanmerking.