Satie: Pianosolowerken en duo’s. Alexandre Tharaud en Eric Le Sage (p), Juliette (zang) Jean Delescluse (t), Isabelle Faust (v) en David Guerrier (tr). Harmonia Mundi 90.2017/8 (2 cd’s, 2u.06’57”). 2008
De aandacht voor deze dubbelaar moet vooral uitgaan naar de tweede cd’s met Duo’s. Werken waaraan vrijwel nooit aandacht wordt besteed omdat de pianowerken altijd prioriteit hebben en natuurlijk ook een voor deze miniatuurtjes geringere kans van uitvoering bieden. Maar is dan een twintigtal bijeengebracht. Relatief bekend zijn nog wel de vierhandige pianostukken: ‘Trois morceaux en forme de poire’ (die in wezen bestaan uit 7 stukjes), ‘La belle excentrique’ en het door Milhaud bewerkte ‘Cinéma’. Maar dan komen achtereenvolgens de chansonnière Julliette met ‘Je te veux’, ‘Chez le docteur’, ‘J’avais un ami’, ‘La diva de l’empire’, de violiste Isabelle Faust in ‘Choses vues à droite et à gauche (sans lunettes) en ‘Embarquement pour Cythère’, de tenor Jen Delescluse in ‘Daphénéo’ en ‘Ludions’ en trompettist David Guerrier in ‘La statue retrouvée’ in actie. Verrassend dat van Satie nog zoveel te ontdekken valt.
Net als bij de piano solowerken onttrekken deze fascinerende miniatuurtjes zich goeddeels aan een nauwkeurige omschrijving: hier is sprake van eenzelfde grillige oorspronkelijkheid en voorliefde om de spot te drijven met conventies. Samen beschouwd geven ze een opnieuw bewijs, tevens een nuttig aanvullend overzicht van dit koddige repertoire. Naast Tharaud pakken al zijn partners het materiaal gelukkig in dezelfde luchtige geest op.
Bij de pianowerken is een keuze gemaakt. Naast de zes door het programma geen gestrooide ‘Gnossiennes’ horen we ‘Petite ouverture à danser’, helaas alleen de eerste ‘Gymnopédie’, ‘Véritable préludes flasques (pour un chien’)’, ‘Les trois valses distinguées du précieux dégoûté’, ‘Le Piccadilly’, ‘Descriptions automatques’, Les pantins dansent’, ‘Pièces froides’, ‘Avant-dernières pensées’, ‘Gambades’, ‘Embryons desséchés’, ‘Valse-ballet’, ‘Heures séculaires et instantées’, ‘Première pensée rose+croix’, ‘Poudre d’or’ en met een geprepareerde piano ‘Le piège de Méduse’.
42 Mopjes samen. Deels van een ingetogen, haast ritualistische rust, gewoon charmant, met een zweem tristesse of deels haast boosaardig of parodistisch, zoals de manier waarop spot wordt gedreven met Chopins treurmars, die typisch voor Satie werd beschreven als ‘ontleend aan de beroemde mazurka van Schubert’.
Ook al lijkt het karakter vrij eenvormig, er zijn meer dan genoeg onderlinge verschillen en Tharaud toont zich daar mooi gevoelig voor. Tharaud speelt het materiaal met de juiste soort van haast kinderlijke ernst en getemperde sensualiteit. Te hopen is dat hij de gelegenheid krijgt om de pianowerken en verder in aanmerking komende stukken volledig op te nemen. Nu al vormt hij een uitdaging voor de ‘volledige’ opnamen van Rogé (Decca), Ciccolini/Tacchino (EMI) en Queffelec/Collard (Virgin).
En De Leeuw (Philips), destijds een hype dan? Diens quasi slaapdronken vertolkingen werden door Hermann Lebrecht ingedeeld bij de ‘veertig slechtste uitvieringen ooit’ en ik ben geneigd me bij die opinie aan te sluiten.
De in een Parijs’ kerkje gemaakte opnamen klinken prachtig.