Schubert: Symfonieën nr. 3 in D D. 200 en 4 in c D. 417 Tragische. Europees kamerorkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 423.653-2 (57’50”). 1987
Op negentienjarige leeftijd schreef Schubert zijn vierde symfonie; dit werk toont de donkerder kant die van meet af aan in Schuberts muziek aanwezig is. De bijnaam ‘tragische’ werd door de componist zelf toegevoegd en het gaat inderdaad om een voor Schuberts doen nogal somber werk waarin meer dan elders in zijn oeuvre de invloed van Beethoven blijkt, niet het minst door de keuze van de toonaard c-klein.
Het werk begint met een nogal duistere inleiding die overgaat in een doorwerking van grote aandrang, heftigheid en urgentie die doet terugdenken aan het eerste deel van Mozarts symfonie nr. 40. Het andante heeft breed opgezette melodieën die tweemaal worden onderbroken door geagiteerde episodes en deze stemming van rusteloosheid wordt voortgezet in het daarop volgende menuet en allegro.
De jeugdiger Symfonie nr. 3 heeft een luchtiger, onschuldiger karakter.
In plaats van het tragische aspect in nr. 4 te zwaar aan te zetten, genereert Abbado met het volgzame, alerte orkest dat ook wel eens te gladjes klinkt een sfeer vol echte spanning en opwinding. Symfonie nr. 3 krijgt hier iets speels.