Schumann: Das Paradies und die Peri op. 50. Edda Moser (s), Brigitte Faßbänder (ms), Nicolai Gedda (t) e. a. met het Stedelijk Musikverein koor en het Düsseldorfs symfonie orkest o.l.v. Henryk Czyz; 10 Romances en Balladen voor gemengd koor. Stedelijk Musikverein koor Düsseldorf o.l.v. Hartmut Schmidt; Szenen aus Goethes Faust. Dietrich Fischer-Dieskau, Edith Mathis, Walter Berry, Nicolai Gedda, Kari Lövaas, Hanna Schwarz e.a. met het Tölzer jongenskoor, Stedelijk Musikverein koor Düsseldorf en het Düsseldorfs symfonie orkest o.l.v. Bernhard Klee; Der Königssohn op. 116; 4 Ballades Vom Pagen und der Köningstochter op. 140. Doris Soffel (s), Walter Berry (b) e.a. met het Stedelijk Musikverein koor Düsseldorf en het Düsseldorfs symfonie orkest o.l.v. Bernhard Klee; Das Glück von Edenhall op. 143; Des Sängers Fluch op. 139. Edda Moser (s), Walter Berry (b) e.a. met het Stedelijk Musikverein koor Düsseldorf en het Düsseldorfs symfonie orkest o.l.v. Heinz Wallberg; Der Rose Pilgerfahrt op. 112. Helen Donath (s), Kari Lövaas (s), Julia Hamari (ms), Theo Altmeyer (t), Hans Sotin (bs) met het Stedelijk Musikverein koor Düsseldorf en het Düsseldorfs symfonie orkest o.l.v. Rafael Frühbeck de Burgos; Mis in c Missa sacra op. 147; Mitsuko Shirai (s), Peter Seiffert (t) en Jan-Hendrik Rootering (bs) met het Stedelijk Musikverein koor Düsseldorf en Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Wolfgang Sawallisch; Requiem in Des op. 148; Helen Donath (s), Soris Soffel (mz), Nicolai Gedda (t) en Dietrich Fischer-Dieskau (b) met het Stedelijk Musikverein koor Düsseldorf en het Düsseldorfs symfonie orkest o.l.v. Bernhard Klee; Requiem für Mignon op. 98b. Brigitte Lindner en Andrea Andonian (s), Mechteld Georg (ms) en Dietrich Fischer-Dieskau (b) met het Stedelijk Musikverein koor Düsseldorf en het Düsseldorfs symfonie orkest o.l.v. Bernhard Klee. EMI 31.520-2 (9 cd’s, 8u 26’35”). 1973-1987
De voor koor en het theater bestemde composities van Schumann – merkwaardigerwijze vaak vroege of juist heel late werken van hem als Goethe’s Faust scènes, de Manfred muziek, Der Rose Pilgerfahrt om maar te zwijgen van de vele Ballades – tot in de jaren zeventig vorige eeuw vrijwel onbekend, sindsdien heeft een aantal van hen de aandacht van de muziekindustrie getrokken.
Vergeet even Nietzsche’s bittere oordeel over deze muziek dat Schumann “sich nicht nur oft in die ‘Sächsische Schweiz seiner Seele’ flüchtete, sondern auch, daß sich bei ihm ‘ein gefährlicher, unter Deutschen doppelt gefährlicher Hang zur stillen Lyrik und Trunkenboldigkeit des Gefühls’ verbergt. Alleen valt onmogelijk vol te houden dat de consequentie die Nietzsche daaraan ontleende fout is, namelijk: “Dieser Schumann…. nur noch ein deutsches Ereignis in der Musik, kein europäisches mehr war”.
Neem de scènes uit Faust. Geen andere componist vòòr Schumann had zich aan de mystieke slotscène gewaagd. Op 34-jarige leeftijd in 1844 deed Schumann dat dus wel. Een komend Goethe eeuwfeest inspireerde hem; zijn enthousiasme bekoelde daarna niet en in 1849 volgden de door Gretchen geïnspireerde taferelen, het jaar daarop volgden nog 3 Fausttaferelen, maar pas in 1853 voegde hij hieraan een ouverture toe. Pas zes jaar na zijn dood beleefde het werk zijn eerste uitvoering en het was Britten die in 1973 als een der eersten het complete werk opnam (Decca 425.705-2, 475.154-8).
In de slotscène (deel 3) worden we inderdaad herinnerd aan de lyrische Schumann, maar verrassend is de dramatiek van de later geschreven delen 1 en 2. Zou het te maken hebben met de verhuizing van de componist uit het door Mendelssohn gedomineerde Leipzig naar het onder Wagnerinvloed staande Dresden?
In de onderhavige opname reageert Fischer-Dieskau heel inlevend op de verblindende, visionaire dromen en de dood van Faust. Edith Mathis is een pure, kwetsbare Gretchen, Walter Berry een duistere Faust en Nicolai Gedda een engelachtige Ariel. Het Düsseldorfse koor, dat in al deze opnamen een grote rol speelt, toont flexibiliteit en karakter in zijn diverse vermommingen.
Schumann omschreef zijn Paradies und die Peri ooit als “Een oratorium, maar dan voor gelukkige mensen”. Een werk dat nog een jaar eerder ontstond. De tekst die was ontleend aan Thomas Moore’s Lalla Rookh trok hem waarschijnlijk in gelijke mate aan vanwege de morele boodschap als de Oosterse exotische sfeer wanneer de Peri (een gevallen engel) naar India, Egypte en Syrië reist op zoek naar een ‘hemelse gift’. Noch het bloed van een uit naam van de vrijheid verlagen held, noch de laatste zucht van een maagd die naast haar door een plaag gevelde minnaar sterft blijken voldoende.
Pas als ze terugkeert met de tranen van een zondares die bereid is om berouw te tonen bij het aanzien van een biddend kind gaan de poorten van het paradijs voor haar open. Met pakkende muziek van het strijdtoneel en verleidelijke koren van Egyptische Nijlnimfen en Syrische schikgodinnen en als hoogtepunt ‘Schlaf’ nun und Ruhe’ voor sopraan en koor (dat men beslist moet beluisteren!), had het werk aanvankelijk succes. Merkwaardig genoeg verdween het na 1900 lang van het repertoire. Armin Jordan (Erato 2292-45456-2), Hauschild (Berlin Classics BC 9188-2) Gardiner (Archiv 457.660-2) en de al genoemde Harnoncourt waren de eersten die voor opnamen zorgden.
Dat Der rose Pilgerfahrt uit 1851 in de vergetelheid raakte, is wel begrijpelijk. Het werk is gebaseerd op een wel erg naïef verhaal over een roos die na een lange zoektocht als maagd in de mensenwereld belandt, daar menselijke liefde ervaart en daarna besluit om zichzelf ten gunste van een baby op te offeren. Dat Schumann zich aangetrokken voelde tot de tekst van Moritz Horn kan het beste worden verklaard vanuit zijn waardering voor – alweer - de moraal. Behalve Kuhn op Chandos zorgden Spering (Opus 111 OPS 30-190) en Creed (Harmonia Mundi HMC 90.1668) voor mooie verklankingen.
Gardiner, die meteen ook het Requiem für Mignon en Nachtlied opnam, zorgde voor een zachte overgang naar de overige werken. Vooral de lang verwaarloosde en naar blijkt onderschatte Missa sacra is een aanwinst. Het werk ontstond in 1853 op een moment dat de componist zich met Bachs Hohe Messe bezighield; tijdens Schumanns leven klonk alleen het ‘Kyrie’ en het ‘Gloria’ in Düsseldorf. Interessant is het om dit krachtige werk waarin het koor de hoofdrol speelt en waarvoor een Hindemith zich in 1961 erg inzette, eens te horen. In het ‘Sanctus’ en ‘Agnus Dei’ kan men zich voorstellen dat Schumann al sporen van mentale achteruitgang vertoonde. Bij de solisten valt de belangrijkste taak aan de sopraan toe en Mitsuko Shirai schittert in het ‘Offertorium’.
Net als Mozart ontkwam Schumann niet aan de gedachte dat hij zijn Requiem voor zichzelf schreef. Begin en eind zijn het mooist: een treffend, waardig ‘Requiem aeternam’ en een welsprekend ‘Benedictus’. Minder ambitieus is de cantate Requiem für Mignon waarin wel een viertal vrouwenstemmen tot een fraaie klankvermenging komt. Ook Corboz (Warner 0927-49977-2) legde dit tweetal composities met succes vast.
Het verrassende aantal Ballades en Romances, deels voor a cappella koor, vormt een mooie, vormt een fraaie, maar niet geheel volledige afsluiting.
EMI pakte de materie grondig aan en registreerde voor de lp tussen 1973 en 1987 met een voorkeur voor het Düsseldorfse muziekleven alle belangrijke koorwerken. Geen wonder voor de stad waar de componist zijn laatste levensjaren sleet. Dat het geheel nu is gebundeld en goedkoop is heruitgeven stemt tot dankbaarheid. Weliswaar bestaan van de bekendste stukken andere, losse in sommige gevallen mogelijk mooiere, maar misschien intussen moeilijk verkrijgbare opnamen (Faust van Abbado op Sony 07464-66308-2, Paradies und Peri van Harnoncourt op RCA 88697-27155-2 en de Rose Pilgerfahrt van Kuhn op Chandos CHAN 9350) doch het hier gegeven overzicht heeft een respectabel niveau. Zoals het bij dergelijke compilaties meestal het geval is, leest het inhoudsoverzicht zeer uitgebreid en concreet, maar ontbreken helaas weer alle gezongen teksten.