Shostakovich: Symfonie nr. 10 in e op. 93. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 413.361-2, 429.716-2 (51’02”) 1966, 439.036-2 (51’35”). 1981
De Symfonie nr. 10 is een van de minst programmatische van zijn werken, maar hij werd kort na de dood van Stalin voor het eerst uitgevoerd en het sombere, grauwe kracht van de eerste drie delen zou kunnen worden opgevat als een commentaar op de donkere periode die net voorbij was. Galina VIshnevskaya noemde het werk “het testament van een componist vol misère waarin een tiran voor eeuwig wordt vervloekt”.
Maar wat het meeste indruk maakt, is de manier waarop deze muziek het symfonische decorum beheerst en ontwricht in zuiver abstracte termen met het doel om een diepgaande onrust te produceren. Opnieuw wordt de symfonie als zodanig uitgevonden in de handen van een meester wiens opvattingen en gedachten jarenlang een gesloten incubatietijd doormaakten.
De opzet is episch; het eerste deel – een immens herfstachtig essay vol geleidelijk opgebouwde vaart – kan haast geheel op zichzelf staan. In verband met de rest van het werk wordt die plechtigheid daarna teniet gedaan door een schril, agressief scherzo. De finale gaat ook uit van grote contrasten, ditmaal tussen een treffend Mahleriaans andante aan het begin en een frenetieke danse macabre die de rest van dat deel domineert.
De tweede opname van Karajan met zijn prachtig rijke klank is ondanks zijn jaren nog steeds de mooiste. Hij geeft het werk een duister luisterrijke en nobele statuur, waarbij hij de lange lijnen mooi uitspint, de in elkaar grijpende structuren in een energieke en coherente visie weergeeft.
Overigens herinner ik me dat van Karajan ook tweede helft jaren vijftig al een Berlijnse opname bestond (DG lp 139020) waarvan ik op ‘disco avonden’ gebruik maakte.
Uitwijkmogelijkheden zijn er naar Jansons (EMI 555.232-2), Polyansky (Chandos CHAN 9522), Mravinsky (Melodiya 74321-25198-2) en Kondrashin (Melodiya 74321-19847-2).