Sibelius: Symfonieën nr. 1-7. Philharmonia orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Decca 455.402/5-2 (4 cd’s, 3u. 51’24”). 1978-1992
Het klinkt mogelijk wat gewaagd, maar Sibelius is de origineelste symfonicus sinds Beethoven omdat hij oplossingen vond voor de problemen van de zuiver symfonische vorm. Zin vroegste symfonie is nog een redelijk negentiende eeuws romantisch werk. Maar Sibelius ging al vrij gauw daarna zorgen voor een nogal complexe structurele benadering waarin de muziek werd geconcipieerd in de vorm van een grote boog.
Wat grof geformuleerd komt dat erop neer dat Sibelius’ latere symfonieën voortkomen uit verstrooide en fragmentarische gedachten die tot volwaardige thema’s en gedeelten werden ontwikkeld alsof het compostieproces zich afspeelt in de aanwezigheid van publiek.
Hoogtepunt van deze ontwikkeling is nr. 7 waarin het de componist lukt om de vier delen tot één echt geheel te combineren waarin het vrijwel onmogelijk is om vast te stellen waar het ene deel ophoudt en het volgende begint.
Het heeft nooit ontbroken aan volledige opnamen van het zevental. Genoemd moeten worden Maazel (Decca 430.778-2), Barbirolli (EMI 567.299-2), Colin Davis (Philips 446.160-2 en nog eens RCA 82876-55706’), Järvi (DG 477.5688). Gibson (Chandos CHAN 6559), Blomstedt (Decca 475.7677) en Rattle (EMI 764.118-2).
Maar tenslotte wint Ashkenazy het met een neuslengte voorsprong omdat hij voor de meest consistente reeks zorgt.
Samen met de belangrijkste andere orkestwerken zoals Finlandia, de Karelia suite, Tapiola, En saga, het Vioolconcert en de 2 Stukken voor viool en orkest op. 77, de Serenades nr. 1 en 2 (solist Boris Belkin), de Romance, de Valse triste en Luonnatar zijn de zeven symfonieën met Ashkenazy ook verkrijgbaar op Decca 473.590-2 (5 cd’s).