Stockhausen: Elektronische muziek 1952-1960: Etude voor tape; Studies nr. 1 en 2; Gesang der Jünglinge; Kontakte nr. 12. Stockhausen Verlag 3 (66’22”).
Stockhausen was een cruciale figuur in de geschiedenis van de elektronische muziek en bleef altijd een der belangrijkste en vaardigste exponenten van die richting. Hij begon in 1952 met zijn exploratie met Etüde, een kort stuk dat werd opgebouwd uit complex gesplitste en elkaar overlappende klappen op de pianosnaren met een ijzeren stang.
Dat veroorzaakte een kloof tussen hem en Pierre Schaeffer, de vader van de musique concrète, die later als commentaar gaf: “Alles wat je hoorde was ‘Schuuut’. Daar was hij erg gelukkig mee, ik helemaal niet.”
Om zijn artistieke onafhankelijkheid van Schaeffer verder te consolideren, maakte Stockhausen twee elektronische studies (Studie I, 1953; Studie II, 1954), beide gebaseerd op volkomen langs synthetische weg bereid materiaal. Dat hij gebruikte om te experimenteren met de toepassing van seriële principes bij timbre en frequentie, elementen die juist geen precieze controle mogelijk maken in normale instrumentale muziek.
Studie I, een stuk dat was geconstrueerd uit sinusgolven van een frequentiegenerator markeerde een belangrijke stap voorwaarts, ondanks de beperkingen van de toen beschikbare technologie. Maar het werk dat de elektronische muziek volwassen maakte en de agenda van toekomstige ontwikkelingen bepaalde, was Gesang der Jünglinge (1955/6). Dit werk was gedacht als onderdeel van een later nooit voltooide Mis combineert langs synthetische weg gemaakt materiaal met natuurlijke elementen. In dit geval ging het om een jongensstem die half zingend, half sprekend lettergrepen en woorden uit het derde boek Daniël (preiset den Herrn) inbrengt.
Toen het werk in de Keulse kathedraal werd uitgevoerd, werd het in streng rooms katholieke kring als blasfemie ervaren. Maar in wezen gaat het om een devoot, jubelend en echt magisch muziekwerk waarin de stem nu eens duidelijk opklinkt uit de mengeling van vreemde, ondefinieerbare elektronische klanken, dan weer verdwijnt in elektronisch geluid of op een dusdanige manier is veranderd dat hij vreemd, afwijkend klinkt.
Met een uitvoeringsduur van ongeveer 35 minuten is Kontakte (1960) Stockhausen langste en deels vruchtbaarste elektronische werk. Fundamenteel gaat het over de exploratie van de manier waarop frequenties op verschillende manieren kunnen worden waargenomen: als puls, ritme, enkelvoudige noot enzovoorts en steeds afhankelijk van hun snelheid.
Volgepropt met daarvoor nooit gehoorde sonoriteiten belichaamt Kontakte de esthetica van “Moment Form’ waarin ieder geluid bedoeld is om op zichzelf levensvatbaar te zijn in plaats van te zijn afgeleid van een totaal proces of een volledige structuur om zijn geldigheid te rechtvaardigen.
Op de aan deze werken gewijde cd staan alle wezenlijke elektronische stukken van Stockhausen, ook voorzien van een heel uitgebreide toelichting door de componist zelf.
Via deze opname krijgt men slechts een beperkte impressie van Gesang der Jünglinge want eigenlijk hoort het werk via vijf kanalen te worden weergegeven en zou de jongensstem door een aparte, hoog aangebrachte luidspreker moeten klinken.
Maar ondanks die beperking gaat het om een fascinerende belevenis.
De puur elektronische versie van Kontakte is verkieslijk boven de elders ook verkrijgbare vorm van dit werk voor piano en slagwerk (bijvoorbeeld samen met Zyklus en Refrain als deel 6 van de bij Stockhausen-Verlag verschenen integrale serie werken van Stockhausen.