Strauss, R. Don Quixote op. 35; Schumann: Celloconcert in a op. 129. Mstislav Rostropovitch (vc) en Ulrich Koch (va) met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 566.913-2 (69’37”). 1975
In 1896 wendde Strauss zich na Don Juan muzikaal te hebben geschilderd tot een andere bekende figuur uit de literatuur: tot Miguel de Cervantes’ Don Quichot. Inspiratie daarvoor had hij genoeg. Het werk kreeg als ondertitel mee “Fantastische variaties op het thema van een ridderlijke figuur”.
Deze wereldvreemde fantast is toevertrouwd aan een solocello terwijl zijn robuuste handlanger Sancho Panza door een altviool is vertegenwoordigd.
Wat zo ontstond is een soort concert in variatievorm waarbij iedere gebeurtenis uit het oorspronkelijke verhaal wordt gevormd door nieuw materiaal uit de hoofdthema’s te ontwikkelen. Het werk krijgt daardoor soms kamermuzikale dimensies, al is een groot orkest inclusief windmachine gevraagd. Aan actie en afwisseling geen gebrek en de orkestratie is even inventief als altijd. Het geblaat van de verschrikte schapen is vol dissonanten. Variatie nr. 3 speelt een centrale rol. Een lange, melancholieke cellosolo die de dood van Don uitbeeldt, maakt een eind aan dit sympathieke, hartelijke portret.
Don Quixote vraagt om een cellist met een briljante techniek die ook met humor en terughoudendheid weet te karakteriseren en Rostropovitch voldoet heel goed aan deze voorwaarden. Voor Karajan ging het om een soort lijfnummer dat hij met veel toewijding in de verf zette.
Uitwijkmogelijkheden zijn er naar Du Pré/Boult (EMI 555.528-2), Fournier/Karajan (DG 457.725-2), Meneses/Karajan (DG 439.027-2).