Stravinsky: Piano rag music; Tango; Circus polka voor een jonge olifant; Valse pour les enfants; Pianosonates nr. 1 in fis en 2; Ragtime; Études op. 7 nr. 1-4; Chant du rossignol; Serenade in A; 2 Taferelen uit L’oiseau de feu; Symphonies for wind instruments (arr. Lourié); 3 delen uit Petroesjka. Martin Jones. Nimbus NI 5519 (2 cd’s, 2u. 16’26”). 1996
Stravinsky: Piano rag music; Circus polka; Pianosonates nr. 1 in fis en nr. 2; Serenade in A; Tango; Études op.7 nr. 1-4; Scherzo. Victor Sangiorgio. Naxos 8.570377 (71’09”). 1991
Stravinsky zelf was een heel vaardige pianist en schreef redelijk wat muziek voor het instrument, het bekendste (en moeilijkste) is wel zijn arrangement van drie delen uit Petroesjka (door haast niemand mooier gespeeld dan door Pollini op DG 447.431-2). Jones treft vooral in het deeltje Chez Petroesjka en de finale uit L’oiseau de feu.
Van de overige, jammer genoeg nogal verwaarloosde pianowerken behoren vooral de beide pianosonates, de vier études en de onconventionele Circus polka tot de interessantste. Ook de Serenade (1925) behoort tot deze uitgelezen groep met zijn Ravelliaanse adagietto.
De nog zwaar romantische eerste pianosonate ontstond in 1903/4 onder het toeziend oog van Rimsky-Korsakov en heeft veel weg van de eerste sonates van Rachmaninov, Prokofiev en Scriabin. Nog eerder ontstond het charmante Scherzo met zijn vrolijke ritme.
De tweede sonate ontstond twintig jaar later en is ook heel onderhoudend, maar dan op een andere manier. Het werk is ontzettend moeilijk waarbij soms iedere vinger zijn eigen precies omschreven rol vervult.
De 4 Études uit 1908 zijn ongeveer even lastig uitvoerbaar, maar ze hebben geenszins een esoterisch karakter. In tegendeel, ze zijn luchtig, melodieus en geestig. De vertolker moet hier lijden, de luisteraar allerminst.
De Valse pour les enfants (1917) lijkt wel van Poulenc; wat dat betreft zijn de Piano rag music (1919) en Ragtime (ook 1919) kenmerkender, hoekiger.
Op zijn geestigst ontpopt Stravinsky zich in de Circus polka voor een jonge olifant uit 1942. Het stuk werd geschreven voor het circus van Barnum en Bailey die het wilden gebruiken om hun olifanten op te laten dansen. Oorspronkelijk werd het stuk geschreven voor orkest (en als zodanig onder meer fraai te horen van Rundell op Chandos CHAN 10166), maar later werd het ook een effectief showstuk voor piano.
Ook de andere gedeelten balletmuziek waren natuurlijk oorspronkelijk voor orkest, maar de bewerkingen die anderen meest maakten waren vooral bestemd voor de balletrepetities. Le chant du rossignol is van origine heel orkestraal en breedsprakig, maar Jones maakt er best iets moois van.
Martin Jones bracht het leeuwendeel van Stravinsky’s pianowerken bijeen op twee cd’s en hij doet dat heel bekwaam, afwisselend en met een zekere autoritaire uitstraling. Iets minder galm had de Nimbus opname gesierd.
Wie met wat minder genoegen neemt, kan mooi bij Sangiorgio terecht.