Scriabin: Symfonieën nr. 1 in E op. 26, 2 in c op. 29 en 3 in c op. 43 Le divin poème; Le poème de l’extase (Symfonie nr. 4) op. 54; Prométhée, le poème du feu op. 60 (Symfonie nr. 5). Stefania Toczyska (ms), Michael Myers (t), Dmitri Alexeev (p), Frank Kaderabek (tr) het Westminster koor en het Philadelphia orkest en –koor o.l.v. Riccardo Muti. EMI 754.251-2, Brilliant Classics 92744 (3 cd’s, 3u 08’14”). 1985/90
De ontwikkeling van Scriabins pianomuziek liep ver vooruit op die van zijn orkestwerken. Aan het begin van de twintigste eeuw ontpopte hij zichzelf als modernist. Op orkestraal gebied volgde na het Pianoconcert uit 1896 de Symfonie nr. 1 uit 1900, een omvangrijk vijftig minuten durend werk in zes delen voor mezzo, tenor, koor en orkest. De ‘visionaire’ teksten zijn van de componist zelf.
De circulatie en de herhaling van thematische gedachten wordt gebruikt om de ambitieuze lengte van het werk te binden en Scriabins uitgebreide gebruik van driekwarts maten (tenslotte in de finale afgebroken), progressieve tonaliteit en dramatische melodiek dragen alle bij aan een verreikende, nogal radicale stijl die dit werk tot een van de krachtigste uit de Russische romantische literatuur maakt.
De Symfonie nr. 2 die het jaar daarop ontstond heeft dezelfde lengte als nr. 1en wordt evenzeer gekenmerkt door religio-mystieke bedwelming, maar het werk is niet zo bombastisch, doch helaas ook niet zo pakkend. Het werk ontleent zijn belang vooral aan de orkestratie, aan de instrumentale kleuring en aan het citeren van vogelgeluiden, vooruitlopend op Messiaen.
De buitenmuzikale dimensie van Symfonie nr. 3, Le divin poème (1904) is hulpvaardig door de componist toegelicht: “Het werk beeldt de evolutie van de menselijke geest uit, bevrijd van de legenden en mysteries uit het verleden die het heeft overwonnen en omver geworpen, passeert het pantheïsme en bereikt een blije en opwindende status van vrijheid en eenwording met het universum”. Naar verwachting is dit een heel overvloedig, weelderig werk. caleidoscopische kleuren dragen bij aan een warm klankbad.
Met Le poème de l’extase (1908) en Prometheus (1910) die ook als symfonieën nr. 4 en 5 door het leven gaan en een soort evenknie zijn van de laatste pianosonates, bracht Scriabin zijn symfonische reis in eendelige vorm tot de grenzen van de tonaliteit en introduceerde hij het ‘mystieke akkoord’. De orkestratie en de harmonische modulaties die zich rond wisselende klankkleuren bewegen, zijn imposant; enige invloed van Debussy is merkbaar.
Prometheus, de brenger van het vuur uit de Griekse mythologie, was de voorloper van het Mysterium en vergt een extra rol voor piano en koor en zo mogelijk voor het kleurenorgel dat licht in plaats van geluid projecteert.
Het is haast logisch om deze vijf werken bijeen te hebben en van de beperkte mogelijkheden daartoe in cd vorm is dit nog steeds de beste. Muti verleent niet alleen een duidelijke samenhang in de werken, maar het Philadelphia orkest is bij de realisatie hiervan een ideaal helder en warm klinkend klanklichaam dat met schijnbaar enthousiasme precies aan de zware eisen voldoet. De zangsolisten in symfonie nr. 1 klinken ook heel passend extatisch.