Schönberg: Verklärte Nacht op. 4; Weigl: Pianotrio 1939. Osiris trio. Challenge CC 72614 (55’10”). 2013
Nu het Osiris trio met deze uitgave zijn vijfentwintigjarig bestaan (gelukwens!) viert, is het wel eens interessant om eerst eens in breder perspectief de wereld van de pianotrio’s te beschouwen. Een vijftigjarig bestaan zoals van het Beaux Arts trio zal maar weinige beschoren zijn, maar ja die mensen hadden dan ook altijd mede op grond van hun voortreffelijke prestaties een wereldwijd podium ter beschikking.
Ensembles als het Fontenay trio (Duitsland) en het Florestan trio (Engeland) hebben van huis uit grotere domeinen ter beschikking dan het kleine Nederland. En toch floreren (?) hier ettelijke heel goede trio’s. Dat begon in de jaren zestig v.e. met het Guarneritrio van Danielle Dechenne, Herman Krebbers en Jean Decroos. Inmiddels kennen we hier behalve het Osiris trio het Storioni-, Van Baerle-, Odyssey-, Amédee- en Suleika trio (de lijst is zelfs mogelijk onvolledig).
Knap wanneer al deze ensembles zich in deze sombere tijden staande weten te houden, waarschijnlijk een eigen hechte luisteraarskring hebben opgebouwd en hun positie kunnen ondersteunen en liefst uitbreiden met cd’s.
Terug nu naar de onderhavige cd. Het Osiris trio in altijd uitgeblonken door avontuurlijke programmakeuzes met enige vermijding van de bekende standaardwerken uit de trioliteratuur. Hier wijdt men zich aan Schönberg en Weigl, componisten binnen de Weense sfeer uit begin twintigste eeuw. De ene bekend, progressief, expressionistisch, de ander, tijdenoot, onbekend (Weigl leefde van 1881-1949) en vooral laatromantische vakman met een stijl die naar het understatement neigt, terwijl bij de vroege Schönberg juist het tegendeel het geval is.
Diens Verklärte Nacht is oorspronkelijk bestemd voor strijksextet en als zodanig heel mooi te beluisteren via de haast nog onovertroffen vertolking uit 1950 (!) van het Hollywood kwartet met Alvin Dinkin en Kurt Reher (Testament SBT 1031) en in al zijn broeierigheid ooit prachtig door de strijkers van het Berlijns filharmonisch onder Karajan (DG 457.721-2). De reductie tot pianotrio die de Oostenrijkse pianist Eduard Steuermann in 1932 maakte, is veel minder bekend, maar bijvoorbeeld wel beschikbaar van het Altenberg trio (curieus genoeg eveneens Op Challenge: CC 72092). Wie verder zoekt, kan nog vrij obscure opnamen van het Clement trio (Largo LAR 5111), het Haffner trio (Neïro NP 199-7108-2), het Ravinia trio (Appassionata CDX 29107) en Speidel/Rissin/Ostertag (Nella Musica BM 319127) vinden.
Het knappe van de aanpak van het Osiris trio is, dat de sfeer van Dehmels symbolistische gegeven door drie musici zo mooi is gevangen in een pulserende, maar gevoelig geschetste uitvoering waarin als het ware wordt mee gezucht met het erotische verlangen, met name bijvoorbeeld tegen het eind waar de cellist een bijzonder solothema heeft.
Wie nader wil kennismaken met de kamermuziek van Weigl – die destijds hoog gewaardeerd werd door Pablo Casals en die werd bewonderd door R. Strauss, Schönberg, Walter, Furtwängler en Stokowski, maar daarna vreemd genoeg in vergetelheid raakte - zou eens kunnen luisteren naar zijn strijkkwartetten nr. 1 en 2 door het Artis kwartet (Nimbus NI 5646).
Van het in 1939 in de V.S. voltooide Pianotrio bestond sinds 2000 een opname van Joseph Holt (p), George Marsh (v) en Steven Honigberg (vc) op Albany TROY 437, maar de nieuwe is beter, want homogener, geëngageerder en genuanceerder. Het Osiris trio had de luisteraars en zichzelf misschien wel geen beter jubileumcadeau kunnen geven dan juist dit.