Shostakovitch: Symfonieën nr.1 in f op.10 en 6 in b op. 54. Russisch nationaal orkest o.l.v. Vladimir Jurowski. Pentatone PTC 5186-068 (66’57”). 2004
Met de nrs. 2 en 3 behoort de Symfonie nr. 6 tot de minst bekend werken in deze vorm van de componist. Geen bijnaam, geen programma zullen wel mede oorzaken zijn. Toch ontbreekt het beslist niet aan opnamen van de Zesde. Om te beginnen zijn die te vinden in de volledige cyclussen van o.a. Leopold Stokowski (RCA 8869-191685-2, apart Melodyia 258.484) die het werk in het Westen introduceerde, Bernard Haitink (Decca 475.7413, apart 411.939-2), Barshai (Brilliant Classics 6324), Ashkenazy (Decca 475.8748, apart 425.609-2), Petrenko (Naxos, apart 8.572658)
Andere mededingers zijn nog Reiner (Sony MHK 62343), Rozhdestvensky (BMG 74321-49611-2, Olympia OCD 111), Järvi (Chandos CHAN 8411), Berglund (EMI 747.790-2), Previn (EMI 769.564-2), Kondrashin (Chant du monde ZIE AAX 1176), Chung (Koch 311202), Jansons 2x (Chandos EMI 754.339-2 en Bayerische Rundfunk BR 900123), Mravinsky (Praga PR 254,017), Inbal (Denon CO 78968), Wigglesworth (BIS CD 973/4), Temirkanov (RCA 09026-68844-2), Maxim Shostakovitch (Supraphon SU 3415-2031-2), Polyanski (Chandos CHAN 9813), Litton (Delos DE 3283), Slovak (Naxos 8.550626), Kofman (MDG MDG 937-1207-6), Rostropovitch (Warner 0927-46732-2), Jurowski 2 (LPO 0080), Penderecki (Nuova Era CD 033.6705), Boreyko (Hänssler CD 93.303), Kondrashin (RCO Live RCO 05001), Sanderling (Berlin Classics BC 2181-2) en 2x Gergiev (Philips 470.841-2 en Mariinski MAR 0545).
Uit deze opsomming komen Mravinsky, Stokowski, Järvi, Previn, Kondrashin, Bernsterin, Temirkanov en Jurowski als iteressantsten (en besten?) naar voren en opvallend genoeg niet de te grillige Gergiev en de hier jammer genoeg niet optimale Jansons.
Dat tenslotte de Pentatone opname van Jurowski als een der beste keuzen naar voren komt, is in de eerste plaats omdat hij over een voortreffelijk ‘echt’ lenig, vrij rank Russisch orkest beschikte en omdat de SACD opname met eerste en tweede violen niet naast maar tegenover elkaar zo puik klinkt.
In het driedelige werk dat met een largo van meer dan twintig minuten begint, moet het allegro dat volgt echt scherzokarakter bezitten. Als een gecontroleerde wervelwind raast het langs Daarvoor zorgt de dirigent goed en hij heeft ook genoeg energie over voor de felle slotronde van het presto. Dat largo (metronoomaanduiding 72 voor een achtste noot, keurig aangehouden) klinkt vol spanning en de dirigent legt vooral de nadruk op lineaire helderheid, meer dan op de verborgen emotie die gelukkig ook niets tekort komt. Net zomin trouwens als een desolaat gevoel.
In de finale, waarin de opwinding in toom wordt gehouden, waardoor wat ruimte blijft voor vulgariteit en elegantie, worden we zelfs even herinnerd aan Prokofievs Symfonie nr. 1, de ‘klassieke’.
En Symfonie nr. 1? Die doet in deze verklanking zijn bijnaam symphonie grotesque alle eer aan. Messcherp treft Jurowski het burleske karakter en de aanwezige blijken van humor. Maar er is ook een onderstroom van onrust speurbaar die die in latere symfonieën een veel grotere rol ging spelen.
Zo ontstond hier een zeer geslaagd geheel waarmee men goed in zee kan gaan.