F. Couperin: L’art de toucher le clavecin nr.1-9. Ordres nr. 1-27. Scott Ross. STIL 150SAN 03 (12 cd’s, 10u. 59’34”). 1983
François Couperin Le grand (1668-1733) was misschien naar de normen van zijn tijd geen al te productieve componisten, maar zijn nalatenschap van twee orgelmissen, drie Leçons de ténèbres, instrumentale muziek en bovenal klavecimbelwerken getuigt van een scrupuleuze aandacht voor detail.
Couperins 27 Ordres – een term die hij gebruikte om groepen stukken in dezelfde toonsoort aan te geven, ergens tussen een suite en een bloemlezing – moeten worden beschouwd als een van de grootste uitdagingen voor de klavecinist.
Niet alleen moet hij of zij Couperins zeer gedetailleerde aanwijzingen opvolgen, hij of zij moet ook nog eens de raadsels, abstracties en metaforen in zo veel van zijn werken onder ogen zien en interpreteren.
Slechts een zevental klavecinisten in meer dan een halve eeuw van commerciële opnamen hebben Couperins Odyssee voor klavecimbel voltooid en van hen is het Scott Ross die het meest consistent tot de kern van diens haast ongrijpbare muzikale idioom doordringt. Ross, die in 1989 stierf, had een vlekkeloze techniek en hij bezat het vermogen om Couperins subtiel gekleurde beelden te schilderen met een spel dat majestueus of broos kon zijn, al naar geleng het onderwerp vereiste.
Dankzij zijn gevoel voor verheven statements kan bijvoorbeeld de Passacaille in b (uit Ordre nr. 8) zich met soepele grandeur ontvouwen, terwijl hij in karakterstukken als L’arlequine (Ordre nr. 23) met onweerstaanbare charme de hoekige gebaren in Couperins schets van de commedia dell’arte verlevendigt. In zijn nauwgezette uitvoering van de verfijnde ornamenten en zijn vertolking van grootse patronen en transparant filigraanwerk laat Ross elk van deze stukken tot leven komen. Tussendoor dienen de stukjes uit L’art de toucher le clavecin als aardige intermezzi.