Casella: Symfonie nr. 2 in c op. 12; Scarlattiana op. 44. Martin Roscoe (p) met het BBC filharmonisch orkest o.l.v. Gianandrea Noseda. Chandos CHAN 10605 (76’58”). 2009/10
Casella: Italia op. 11; Introduzione, corale e marcia; Symfonie nr. 3 op. 63. BBC filharmonisch orkest o.l.v. Gianandrea Noseda. Chandos CHAN 10768 (69’33”). 2012
Casella: Concert voor orkest; A notte alta op. 30bis; Suites nr. 1 en 2 uit La donna serpenta op. 50. Gillian Keith (s) met het BBC filharmonisch orkest o.l.v. Gianandrea Noseda. Chandos CHAN 10712 (73’26”). 2011
Casella: Suite uit Le couvent sur l’eau op. 19; Elegia eroica op. 29; Symfonie nr. 1 op. 5. Martin Roscoe (p) met het BBC filharmonisch orkest o.l.v. Gianandrea Noseda. Chandos CHAN 10880 (77’14”). 2013/5
De Italiaanse componist Alfredo Casella (1883-1947) is een buiten zijn land nagenoeg vergeten componist die in feite een van de belangrijker toondichters van zijn tijd was. De in Turijn geboren componist studeerde op aanraden van Giuseppe Martucci aan het Conservatorium in Parijs bij Leroux, Diemer en Fauré en verbleef al met al negentien jaar in Parijs. Tot zijn studiegenoten behoorden Ravel en Enescu. Hij trad op als pianist en klavecinist, dirigeerde in 1915 de populaire Trocadéro concerten. In 1915 vestigde Casella zich in Rome, waar hij een pianotrio oprichtte. Van 1915-1923 was hij pianodocent aan het Liceo musicale di Santa Cecilia en vanaf 1933 leider van de masterclass. Casella bewoog zich ook veel op journalistiek terrein en hij speelde een rol in organisaties voor nieuwe muziek.
Als componist kan hij vanaf 1925 worden beschouwd als een der aanvoerders van de toenmalige Italiaanse moderne muziek. In het begin domineerden in zijn orkestwerken invloeden van Richard Strauss en Mahler, later ook van Stravinsky en in zijn pianowerken van Fauré en Debussy, maar tenslotte keerde hij terug tot de Italiaanse muziek van de zeventiende en achttiende eeuw en streefde hij naar een bij uitstek nationale Italiaanse richting.
In het kader van de serie Musica Italiana neemt Noseda de complete orkestwerken op; dit zijn de eerste vier afleveringen die een aantal cd premières bevatten. Symfonie nr. 2 (1908/9) is opgedragen aan Enescu. In dit werk klinkt duidelijk Mahler door wat betreft thematiek, harmonische kleuring en orkestratie. Maar Casella’s eigen persoonlijkheid is steeds present en zijn passie leidt soms tot koortsachtige uitingen.
In het neoklassieke Scarlattiana voor piano en klein orkest (1926) put de componist uit de rijk gevulde schatkamer van klavecimbelsonates van Domenico Scarlatti die hij voorzag van mooie langzame inleiding, waarbij hij verder zorgde voor een Sinfonia als rustige inleiding en een fraaie finale.
Met La notte alta (In het diepst van de nacht) voor piano en orkest (1921) maken we kennis met de enige programmamuziek van deze componist; het werk is geïnspireerd door ‘sentimentele gebeurtenissen in mijn leven’. De opdracht ‘Voor Yvonne’ en de datering 1917 vertellen de rest over een affaire met de studente Yvonne Müller die in 1921 zijn tweede vrouw werd nadat zijn eerste huwelijk was ontbonden.
Erg geïnteresseerd in de opera was Casella niet. Pas nadat hij in 1915 Frankrijk had verlaten kreeg hij creatief belasngstelling voor het muziektheater. Dat resulteerde in La donna serpente (1928/31), een werk dat met zijn magische en komische elementen tot de climax waarin een beeldschone jonge vrouw wordt gered en de semi sprookjeskoningin voor een periode van tweehonderd jaar in een slang wordt veranderd veel gemeen heeft met Mozarts Zauberflöte. Hier horen we daaruit de beide ‘Frammenti sinfonici’.
Zelfs Amsterdam speelt een rol in het oeuvre van Casella. Die schreef zijn Concert voor orkest (1937) ter gelegenheid van het vijftig jarig bestaan van het Concertgebouworkest dat het werk in 1938 aan zijn première hielp.
In de symfonische rapsodie Italia (1909) laat de componist goed horen dat hij een patriot was. In het ééndlige wek richt hij zich op twee contrasterende bestemmingen: het verarmde, zonovergoten Sicilië met zijn bijgelovige bevolking enerzijds en op het zorgeloze Napels wsaar het leven welig tiert. Ongeveer zoals in Strauss; Aus Italien maakt hij onder andere knap gebruik van volkswijsjes die hij aantrof in Favara’s Canti della terra e del mare di Sicilia. Maar in tegenstelling tot Strauss wist Casella dat ‘Funiculì funiculà’ geen echt volksliedje was, maar een compositie van Luigi Denza; dus vermeed hij het.
De neoklassieke invloed van Stravinsky wordt hoorbaar in symfonie nr. 3, een werk dat wordt gekenmerkt door stuwende ritmen, vlotte meldieën en een kleurige orkestratie. Dat werk werd in 1941 geschreven voor de vijftigste verjaardag van het Chicago symfonie orkest. De componist zelf en Furtwängler dirigeerden latere uitvoeringen in Dresden en Wenen waar de symfonie een groot succes was.
De invloed van Stravinsky is ook goed merkbaar in Introduzione, corale e marcia (1933) dat structureel beschouwd misschien enigszins lijkt op Francks Prélude, choral et fugue en Prélude, air et finale. Maar Stravinsky is evidenter aanwezig, stilistisch zowel als thematisch; heel duidelijk ook door het melodische materiaal en de tempowisselingen uit de ‘marcia’.
Op de vierde cd begint Noseda met een vroeg werk, de ‘choreografische komedie’ Le couvent sur l’eau (Il convento Veneziano, 1912/3) waarin Casella zijn stlistische veelzijdigheid toonde als balletcomponist. Hoewel Diaghilev het stuk weigerde, gaat het om heel kleurige muziek die tot dansen noodt, zoals uit de hier opgenomen ‘symfonische fragmenten’ voor concertgebruik blijkt.
Ook de Elegia eroica (1916) is een ietwat eclectisch werk, dat volgens de componist de opzet heeft van een ‘breed drieluik’, dat begint met een dissonante treurmars en eindigt met een troostend, melodieus wiegenliedje. Het werk ontstond middenin W.O. 1 en is opgedragen aan de nagedachtenis van een in die oorlog gesneuvelde soldaat.
Een nog vroeger werk is de driedelige Symfonie in b uit 1906. Hier is het de invloed van Russische componisten die opvalt. Het beginthema heeft iets van Moessorgsky. Het eerste deel heeft een zekere hypnotiserende kracht, het tweede deel is zeer vriendelijk en melodieus uitgevallen en het laatste deel klinkt als een stoer statement.
Al deze werken worden tot in de perfectie door Noseda en de zijnen tot klinken gebracht en de Chandos opnamen slaagden ideaal. De aanpak is fel en levendig maar biedt ook ruimte voor emotionele expressie. Sopraan Gillian Keith levert een mooie bijdrage aan Le couvent sur l’eau, pianist Martin Roscoe aan A notte alta en Scarlattiana.
Al met al is hier een treffend veelzijdig beeld van een componist die meer aandacht verdient gegeven.