Cui: Een feest ten tijde van de pest; Drie scherzi op. 82; Les deux ménétriers op. 42, Eerlijke lente op.66/4; Budrys en zijn zonen op. 98. Andrei Baturkin (b., voorzitter), Dmitri Stepanovich (bs., priester), Ludmila Kuznetsona (ms., Maria) en Alexei Martinov (t., jonge man), Tatiana Sharova (s., Luisa) met het Russisch Staatsorkest o.l.v. Valeri Polyanski. Chandos CHAN 10676 (71’58’). 2004
Zoals de naam van César Cui (1835-1918) aangeeft, had de in Vilnius geboren Russische componist veel gemengd bloed in de aderen: Frans, Pools en Litouws. Hij behoorde met Balakirev, Borodin, Moesorgsky en Rimsky-Korsakov tot het ‘Machtige hoopje’ maar bleef de onbekendste onder hen en is inmiddels nagenoeg vergeten. Het zijn de componisten die de agenda van de Russische muziek in de laatste dertig jaar van de negentiende eeuw bepaalden.
Zijn belangrijkste bijdrage op operagebied was in 1869 William Ratcliffe naar het toneelstuk van Heine, maar daarvan bestaat geen opname.Wat er wel is, is Een feest ten tijde van de pest ‘een dramatische vatting in één acte op tekst van Poesjkin. Het is zeker geen onterecht verwaarloosd meesterwerk, maar best een keer hat aanhoren waard, zeker in deze competente uitvoering.
Ook de andere werken die samen een aardige dwarsdoorsnee van Cui’s werken bieden, zijn onbekend: een groepje formalistische Scherzi en drie orkestliederen. Deze bevestigen eigenlijk alleen maar waarom Cui de minst bekende werd van die groep van vijf.