CD Recensies

CHOPIN: PIANOCONCERTEN NR. 1 EN 2, WAYENBERG/OEI, SHIRAGA, SOMBART

Chopin: Pianoconcerten nr. 1 in e op. 11 en 2 in f op. 21. Martin Oei en Daniel Wayenberg. Zefir ZEF 9649 (74’09”). 2016

 

Chopin: Pianoconcerten nr. 1 in e op. 11 en 2 in f op. 21. Fumiko Shiraga met Yggdrasil strijkkwartet en Jan-Inge Haukås (cb). BIS CD 847 (72’14”). 1996

 

Chopin: Pianoconcerten nr. 1 in e op. 11 en 2 in f op. 21. Elizabeth Sombart met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Pier Vallet. Suisa LYD 001 (77’25”). 2014

 

Dat de nummering van beide pianoconcerten misleidend is want dat het tweede eigenlijk het eerste is uit 1829 en het eerste een jaar later volgde, is algemeen bekend.

Beide werken stonden lange tijd bekend als overdreven pianogericht met het orkest in een bescheiden ondersteunende rol – als een troupe de ballet die als decoratieve omlijsting fungeert voor de briljante pirouettes van de solist.

Maar deze zienswijze negeert de historische context enigszins. Deze werken zijn geschreven in een tijd waarin de solist de belangrijkste rol vervulde en hoe virtuozer het spel, des te beter.

De ongeveer twintigjarige Chopin gebruikte een ietwat gemankeerd model en bracht het naar nieuwe hoogten. Dit zijn zeker geen werken waarin het orkest kan schitteren, maar de melodieën stromen de luisteraar in overvloed tegemoet.

Voor de concerten is mogelijk meer dan anders een pianist nodig die niet bang is om in het middelpunt van de belangstelling te staan, maar tegelijkertijd bereid is om de dialoog met orkestleden aan te gaan. Zuiver spel is een eerste vereiste, evenals virtuositeit. Met name in de langzame delen laat Chopin zijn lyriek horen en kan de vertolker zijn fantasie de vrije loop laten terwijl het orkest voor een hechte omlijsting zorgt.

Maar is het eigenlijk niet logisch dat de componist bij deze werken ook vooral in termen van intieme kamermuziek dacht? In de salons waar hij optrad en bij vriendenconcerten stond hem geen orkest ten dienste. 

Al eerder verscheen een opname van beide pianoconcerten met begeleiding door een strijkkwintet op BIS. Of Chopin zelf voor die bewerking zorgde, is onbekend. Wel bekend is dat hij thuis zo;n versie heeft gespeeld en dat hij publicatie daarvan toestond.

Daarom is de opname van Fumiko Shiraga niet alleen zo nuttig, maar gelukkig ook erg mooi.

Hoe anders wordt dat wanneer de orkestpartij wordt gereduceerd tot een meer gelijkwaardige tweede pianopartij en wanneer de solist niet op een krachtige Steinway vleugel speelt, maar net als de vertolker van de orkestpartij op een Érard vleugel uit Chopins tijd in Parijs.

Bij wat de twintigjarige Martin Oei en de zevenentachtigjarige Daniel Wayenberg die beurtelings een solo- en een orkestpartij voor hun rekening nemen, is sprake van een klein wonder.

De vergelijking met Bellinistijl bel canto komt op bij deze zangerige, heldere vertolkingen.

De Zwitserse pianiste Elizabeth Sombart brengt ons na die twee ontdekkingen terug in de gangbare wereld van dit tweetal concerten. Ze speelt deze werken heel innemend en expressief en voelt zich hoorbaar het beste thuis in de mooi uitgezongen langzame delen, terwijl ze de snelle terecht wat robuuster voordraagt.

Zo is een paar uitdagende opnamen toegevoegd aan de door lieden als Martha Argerich (EMI 556.798-2), Murray Perahia (Sony SMK 87323, 07464-44922-2) en Krystian Zimerman (DG 459.684-2) beheerste voorkeurslijst. Dringend advies: beluister Shiraga en Wayenberg/Oei vooral!