Chopin: Mazurka’s nr. 1-57. Janusz Olejniczak. Narodowy Instytut Fryderyka Chopina NIFCCD 035/6 (2 cd’s, 2u. 38’52”). 2014
Al voordat Chopin zich ermee bemoeide, was de mazur een belangrijke dans in de Poolse traditie. Deze dans had hem al vroeg in haar greep. Zijn oudste bewaarde gebleven mazurka dateert uit 1820, toen de componist negen was.
Chopin leefde het grootste deel van zijn leven buiten Polen, maar hij schreef mazurka’s dan enig ander genre en het opmerkelijke is, hoe gevarieerd deze stukken onderling zijn.
Hij neemt de eenvoudige dans in driekwart maat met de kenmerkende accenten en maakt er iets verfijnds van. Technisch zijn sommige hiervan goed speelbaar door amateurs, maar qua interpretatie zin de dansen uitzonderlijk veeleisend en er is veel pianistische verfijning nodig om er ook iets echt bevredigends van te maken. In muzikaal opzicht zijn de dansen sterk gestileerd en vaak zelfs heel experimenteel in hun opeenvolging van toonaarden, harmonieën en melodiek. Juist die aspecten zijn, samen met de geest van de dans, het geheim van goede uitvoeringen.
Daarvan hadden we al heel wat min of meer complete van bijvoorbeeld Rubinstein (RCA RD 85171), Ohlsson (Arabesque Z 6730-2), Ashkenazy (Decca 417.584-2), Urasin (Brilliant Classics 95215), Alexeev (Narodowy Instytut Fryderyke Chopina NIFCCD 204/5), en Kolesnikov (Hyperion CDA 68137) met een kleinere selectie op 1 cd.
De inhoud van Olejniczaks dubbelaar behelst het viertal op. 6, de 5 uit op 7, 4 op. 17, 4 op 24, 4 op. 30, 4 op. 33 en 4 op 41, 3 op.50, 3 op. 56, 3 op. 59, 3 op. 63, de ‘À Emile Gaillard’, de ‘Notre temps’, de 4 op. 67, 4 op. 68 en KK IIa nr. 2 in G, 3 in Bes, KK. IVb nr. in Bes, 2 in D, 3 in C en 4 in As en hij speelt als een der weinigen heel authentiek op een parallelsnarige Érard uit 1849.
Dit maakt voel- en hoorbaar dat we een paar stevige stappen terug zetten in de geschiedenis. In een tijd toen Chopin nog heel persoonlijk en evocatief werd gespeeld. De Pool gaat daarin gelukkig niet te ver en overdrijft geen moment het rubato.
Hij weet prachtig te fraseren, meteen al op. 6/1 is een mooi voorbeeld daarvan. Op. 17/1, op. 33/2 en op. 63/1 klinken passend uitgelaten, op. 17/2 is heel welsprekend, de lichte melancholie in op. 24/1 doet aangenaam aan. Daar tegenover staan de stampende voeten uit op. 41/3. Tragiek klinkt door in op. 56/3 en de beroemde op. 63/2 krijgt een heel waardig karakter.
En steeds is er een goede, subtiele invulling van versieringen.
Dat leidt ertoe dat deze opname als ‘authentieke’ een ereplaats verdient naast de traditionele van Dmitry Alexeev en Pavel Kolesnikov.