CD Recensies

CHOPIN: NOCTURNES NR. 1-21, POLLINI

Chopin: De 21 Nocturnes. Maurizio Pollini. DG 477.5718 (2 cd’s, 90’18”) 2005.

Niet alleen de dichter Friedrich von Hardenberg, beter bekend onder de naam Novalis, heeft Hymnen an die Nacht gezongen. Ook componisten die zichzelf min of meer als klankdichter beschouwen, voelden zich daartoe geroepen en zeker diegenen onder hen die niets anders wilden zijn, zoals John Field die als eerste het genre van de Nocturne voor piano introduceerde. Chopin volgde en overtrof hem in dat genre met zijn 21 Nocturnes.

In verband met het gevergde harmonische verloop van de muziek moet de vertolker veel sensibiliteit opbrengen om de in het notenmateriaal verankerde Italiaanse dolcezza volkomen tot zijn recht te laten komen.

Weinig anderen konden dat beter dan Artur Rubinstein, die dat al in 1932 met zijn eerste opname van deze werken aantoonde (Naxos 8.110659/60). Veel later manifesteerden zich nog bijvoorbeeld Claudio Arrau (Philips 456.336-2, 2 cd’s), Daniel Barenboim (DG 453.022-2, 2 cd’s) en bovenal Maria João Pires (DG 447.096-2, 2 cd’s), waarmee Universal vrijwel het alleenrecht op opnamen van deze 19 of 21 stukken kan claimen nu Pollini zich bij de gegadigden voegt. Pires zorgde met haar toch weer verrassend, heel fijnzinnige aanpak voor de mooiste vertolkingen van dit moment; ze bouwt de afzonderlijke werkjes stuk voor stuk geleidelijk op en ze geeft deze prachtig vorm met subtiel gemodificeerde buigingen.

En dan is nu het woord aan Maurizio Pollini in zijn tergend traag vorderende Chopinserie, waarin hij vooral overtuigde met de 24 Etudes (DG 413.794-2), de 7 Polonaises (DG 457.711-2) en de tweede en derde sonate (DG 415.346-2), maar feitelijk ook met de 24 Préludes (DG 413.796-2). Zijn opnamen van de 4 Scherzi, de Barcarolle en de Berceuse (DG 431.623-2) en de 4 Ballades, de Fantaisie en de Prélude op. 45 overtuigden een fractie minder. In de Scherzi overtuigde Pogorelich wat meer, in de Ballades Perahia en Zimerman. Of Pollini nog aan de Mazurka’s en Walsen toekomt?

In het algemeen blijkt dat de Italiaanse pianist beter uit de weg kan met werken die zijn gebaat met haarscherpe, heldere logica, werken waarin een beroep wordt gedaan op enorme technische reserves en een koele aanpak dan met introverte, dichterlijke composities.

In de Nocturnes houdt hij een helder, maar nogal afstandelijk betoog dat veel respect afdwingt, maar gevoelsmatig komt de luisteraar wel wat tekort, met name in vergelijking met Rubinstein en Pires. Maar daarmee zorgt Pollini wel voor een modern, uitstekend klinkend alternatief voor degenen die deze neutraler aanpak aanstaat en natuurlijk voor zijn bewonderaars. De in de Münchense Herkulessaal gemaakte opname klinkt mooi helder en present.