Tijdens een voorronde van het Van Cliburn pianoconcours later dit jaar in de V.S. behoorde Rachmaninovs tweede pianosonate tot de graag gespeelde werken van de vrije programma’s waarmee de kandidaten zich in Utrecht presenteerden. Het werk is inderdaad een geweldige uitdaging, niet alleen in zuiver technisch opzicht, maar vooral ook om er logische samenhang in te brengen, een verhaallijn te scheppen en vol te houden. Aan die techniek ontbrak bij de meesten niet zoveel, maar een boeiend verhaal ontstond te zelden. Een jonge Duitser had zelfs een eigen versie gecreëerd, alsof ‘s componisten eigen beide uitgaven – uit respectievelijk 1913 en 1931 niet al genoeg zijn.
Waarschijnlijk is het geen wonder dat Rachmaninovs pianosonates in tegenstelling tot zijn pianoconcerten, préludes en études tableaux nooit erg populair zijn geworden. Het gaat vermoedelijk te zeer om uitgesproken virtuoos pianistenvoer, materiaal waarin de onvoorbereide luisteraar snel de draad kwijt raakt en zijn aandacht laat verslappen bij zoveel schijnbaar hol gedaver. Des te belangrijker is het wanneer de vertolker echt wat te vertellen heeft en blijft boeien.
Wat de tweede sonate op cd betreft, lukte dat tot nu toe het beste aan Vladimir Horowitz (RCA 09026-63681-2), Zoltan Kocsis (Philips 446.220-2) en Freddy Kempf (BIS CD 1042). Nu toont ook Hélène Grimaud die nota bene aan het begin van haar loopbaan dit werk al voor haar cd debuut koos (Denon 33CO-1054) over zowel de techniek als het temperament te beschikken om dit stuk volledig recht te doen. Bovendien keert ze in essentie terug tot de tweede versie met niet nader toegelichte elementen uit de eerste. Ze benodigt nu 23’08’ voor de uitvoering (tegen Horowitz in 1980 met zijn ook gemengde versie 22’03” en Kocsis met het origineel in 1994 22’53”). De pianiste toont veel brio en gaat aangenaam rapsodisch te werk, terwijl ze toch goed zorgt dat in burgemeester Cohentermen ‘de boel bij elkaar blijft’. Geen moment doet het werk hier overspannen of gekunsteld aan. Ze houdt zich daarom ook goed staande in het gezelschap prominenten, waartoe ook Howard Shelley (Hyperion) behoort.Van eenzelfde geest is Grimauds Chopin doordesemd. Sinds haar 17e speelde ze blijkbaar niets meer van deze componist en het blijkt nu ook dat ze misschien juist daarom geheel open en fris tegenover de drie hier vertolkte werken staat. Ze lijkt zich volkomen met de sonate te identificeren, maakt een gedreven, stoere indruk en na de concentratie uit de op natuurlijke en toch dwingende manier uitgevoerde eerste delen klinkt de treurmars met suggestieve, sombere, consequente tromroffels De mysterieuze wervelwind finale die Chopins tijdgenoten zo verblufte en die hen voorkwam als ‘een vlucht in de duisternis’ klinkt uitermate beweeglijk en kwikzilverachtig. Een verklanking om te koesteren naast die van bijvoorbeeld Argerich (DG), Ashkenazy (Decca), Pollini (DG), Perahia (Sony) en Pletnev (Virgin). De Berceuse en de Barcarolle krijgen ieder een vertolking die recht doet aan de uiterlijke en innerlijke kenmerken.De vleugel wordt tot bijna orkestraal zingen gebracht en klinkt mooi vol. De uitleg die de pianiste in interviewvorm geeft in het begeleidende stemt tot nadenken en heeft meer handen en voeten dan de teksten die de opnamen van Pires vergezellen.