Couperin: Suites in D en e; Passacaglia in g; Pavane in fis. Frescobaldi: Toccata seconda; Canzona quinta; Fantasia quarta; Capriccio sopra la bassa fiamenga; Toccata settima; Ricercar primo; Canzona terza; Toccata ottava. Gustav Leonhardt. Alpha ALPHA 026 (66’28”). 2002
Leonhardt keerde laat in zijn imposante loopbaan terug tot twee van de belangrijkste componisten van klavecimbelwerken en dat is goed zo. Natuurlijk laat hij weer prachtige dingen horen, ditmaal vooral in de werken van Frescobaldi. Hij speelt bezadigder dan een jongere collega als Hantai of Alessandrini, neigt tot strengheid en understatement, maar laat de muziek rustig ademen en maakt in zijn musiceren een heel spontane, haast wat improviserende indruk die weldadig aandoet. Het geheel ademt ook intimiteit en dat de dansen van Couperin wat minder zwierig dan verwacht zijn uitgevallen: wat zou het bij zo’n aristocratische aanpak.
Terecht gebruikt de klavecinist twee moderne replica’s van oude instrumenten, respectievelijk een Frans en een Italiaans model, waarbij het eerste duidelijk scherper klinkt.