CD Recensies

CHERUBINI: MEDÉE

 

Cherubini: Medea. Gwyneth Jones, Bruno Prevedi, Pilar Lorengar, Jusino Diaz, Fiorenza Cossotto, Giovanni Foiani, Giuliana Tavolaccini en Dora Carral met het Ensemble van de Accademia di Santa Cecilia, Rome o.l.v. Lamberto Gardelli. Decca 452.611-2 (2 cd’s, 2u 12’01”). 1967

 

Pier Paolo Pasolini heeft in 1970 ook het mystieke klassieke verhaal rond de Korinthische kindermoordenares als filmmateriaal gebruikt. Maar Cherubini maakte er een opera van nadat eerder onder meer Caldara, Vivaldi, Clérambault, Charpentier en later Barber, Milhaud, Theodorakis en Xenakis nog door het gegeven werden geïnspireerd.

Het was Maria Callas als reïncarnatie van de die in de jaren vijftig vorige eeuw Medea zoals gezien door Cherubini uit haar Doornroosjeslaap wekte. Toch was haar opname (EMI 763.625-2), die wel liet horen hoe belangrijk het samengaan van temperament en intelligentie is, nooit het verwachte succes geweest.

De grote kwaliteiten van de compositie en Callas ten spijt is Medea nooit erg populair geworden. Met zijn voornamelijk Italiaanse bezetting (Gwyneth Jones in de titeltol is de uitzondering) dirigeert Gardelli een goed geïntegreerde uitvoering; het koor en het orkest dat hij ter beschikking had reageren goed op zijn aanwijzingen. Van de partners van Medea Creonte en Neris, respectievelijk Diaz en Cossotto, niets dan goeds; vooral de mezzo voldoet uitstekend. Ook Lorengar als Glauce kan haar rol goed aan; luister naar haar grote aria. De lastige rol van Giasone krijgt bij Prevedi een mooi individueel karakter. Blijft de altijd omstreden Jones in de titelrol. Misschien geen onverdeeld succes, maar haar stijl is passend, ze vervormt wat klinkers en heeft een paar onzekere momenten, maar ze weet zowel de menselijkheid als de verschrikking van haar rol goed te vangen.

Eigenlijk de enige geduchte rivaliteit komt van Gardelli, ditmaal vanuit Boedapest (Hungaroton HCD 11904/5).