Chopin: Cellosonate in g op. 65; Introduction et polonaise brillante nr. 3 in C (bew. Feurermann); Grand duo concertant in E over thema’s uit Meyerbeers Robert le diable; Nocturne in cis op. posth. (bew. Piatigorsky); Étude in e op 25/7 (bew. Glazoenof); Wals nr. 3 in a op. 34/2 (bew. Ginzburg); Étude in es op. 10/6 (bew. Glazoenof). Maria Kliegel en Bernd Glemser. Naxos 8.553159 (64’21”). 1994
Op deze cd zijn alle werken voor cello en piano van Chopin bijeengebracht, aangevuld met een intrigerende slinger van toegiften. Het hele programma wordt met jeugdig plezier gespeeld en de opname is juist van klankbalans en fraai van klank. Het is duidelijk dat Kliegel en Glemser geen reserves koesteren wat de eigenlijk verrassend Duitse ondertonen van de sonate betreft. Goed herkenbare Chopin maar in vrijwel elke maat ook iets van Schumann, met name in het verloop van de finale. Is dat niet ironisch wanneer we beseffen dat Chopin zo weinig bewondering had voor zijn collega?
Maar de nu eens onhandige, dan weer moedige poging om naar strakke, vaste expressievormen te streven wordt hier door beide musici op vitale wijze opgelost; voortdurend weten ze de sfeer van een zaaluitvoering in plaats van een studio opname te bereiken.
Kliegel en Glemser zijn niet minder geremd in Chopins vroeger showstukken die werden geschreven in een periode waarin de componist een voorbijgaande passie had voor de grand opéra en voor wat hij beschouwde als ‘glinsterende kleinigheden’. Hun toevoeging (in bewerkingen van Glazoenof, Piatigorsky en Ginzburg) herinneren aan hoe zangers, violisten en smeken om toegiftmateriaal van Chopin.
Zoals Chopin ooit zei: “De piano is mijn vaste grond; daarop sta ik het stevigst”, maar zijn muze bleek heel goed bestand tegen deze bewerkingen. Ook hier spelen beide musici heel geëngageerd.