Chopin: Pianosonates nr. 2 in bes op. 35 en 3 in b op. 58.op. 34. Maurizio Pollini. DG 415.346-2 (51’53”). 1985
Structuur en thematische ontwikkeling, of beter gezegd het gebrek daaraan vormden lang het verwijt waar het gaat om Chopins pianosonates. Een tijdgenoot ging zelfs zover om de Sonate nr. 3 af te wijzen “want…het hele werk is geen consequentie van de eerste gedachte”. Maar laten we milder zijn: dit zijn namelijk romantische sonates die zich niet zo makkelijk in het keurslijf van de klassieke sonatevorm laten persen. De beste van de in totaal drie stuks zijn nr. 2 (1839) en 3 (1844). Tumultueuze werken vol nauwelijks ingehouden energie. Nummer 2 snel en nogal furieus afgezien van de beroemde treurmars, nummer 3 eerder episch en lyrisch maar wel vol wisselende stemmingen en ideeën.
Logisch dat intussen tal van opnamen van deze werken bestaan. Daaronder behoren die van Pollini onvermijdelijk tot de betere. De Italiaanse pianist verleent de werken grote allure; het langzame deel uit nr. 2 bezit drama en sfeer waardoor het middengedeelte daarvan des te treffender klinkt. Gedistingeerde verklankingen met een hooguit wat te direct opgenomen vleugel.
Ter vergelijking bieden zich op ongeveer vergelijkbaar niveau vooral Rubinstein (RCA 09026-63046-2), Argerich (DG 419.055-2), Kissin (RCA 09026-62542-2), Trpčeski (EMI 375.586-2) en Hamelin (Hyperion CDA 67706) aan. Met een persoonlijke voorkeur voor Argerich, Trpčeski en Hamelin.