CD Recensies

CHARPENTIER, M.A.: DESCENTE D'ORPHÉE AUX ENFERS, LA; ORPHÉE DESCENDANT AUX ENFERS E.A.

Charpentier, M.A.: Descente d’Orphée aux enfers, La H.488. Paul Agnew (t, Orphée), Patricia Petibon (s, Daphne), Monique Zanetti (s Prom), Katalin Karolyi (a), Steve Dugardin (t), Fernando Berhhardi (b), François Piolino (t), Jean-François Gardeil (bs) en Sophie Daneman (s, Euridice)) met Les Arts florissants o.l.v. William Christie. Erato 0630-11913-2 (56’10”). 1995 

 

Charpentier, M.A.: Orphée descendant aux enfers H. 471; Tristes désterts, sombre retraite H. 469; Sans frayeur dans ce bois H. 467; Non, non je ne l’aime plus H. 455; Amour vous avez beau redoubler mes alarmes H. 445; Rendez-moi mes plaisirs H. 463; Oiseaux de ces bocages H. 456; Quoi! Je ne verrai plus H. 461; Epitaphium Carpentarij ‘Quid audio, quid murmur’ H. 474; Airs sur les stances du cid H. 457/9; Celle qui fait tout mon tourment H. 450; Auprès du feu l’on fait l’amour H. 446; Veux-tu, compère Grégoire H. 470a; Beaux petits yeux d’écarlate H. 448. Gérard Lesne (ct), Cyril Auvity (ct) en Edwin Crossley-Mercer (b) met Seminario musicale o.l.v. Gérard Lesne. Zig-Zag territoires ZZT 07030-2 (74’41”). 2006

 

Zowel de korte kameropera in 2 aktes met 20 nummers La descente d’Orphée aux enfers als de korte cantate Orphée descendant aux enfers werden rond 1930 teruggevonden in de Franse Bibliotèque national.

De opera op de bekende Griekse mythe bezit precies die mengeling van grandeur en intimiteit die paste voor een privé opvoering in het statige verblijf van Charpentiers mecenas Mademoiselle de Guise in de late jaren 1680.

Bij iemand als de praktiserende musicoloog William Christie is het werk in uitstekende handen. Hij koos ook heel geschikte zangers. Als Orphée beschikt Paul Agnew over een precieze, indringende stem met een fraaie dictie en een gevoelig soort ernst. De eisen die de voor een haute-contre en niet voor de moderne tenor geschreven rol belichamen van de paradox van de Franse barok omdat ze tegelijk de nodige intensiteit en een haast bovennatuurlijke nadruk verlangen. Sophie Daneman overtuigt heel goed als zijn beminde Euridice en tot de uitblinkers behoren ook Patricia Petibon als Dafne en Katalin Karolyi als Arrethuse.

Ook de drie goden – bariton Jean-François Gardeil als een vrij viriele Apollo, sopraan Monique Zanetti als zoetgevooisde charmante Prosperine en de bas Fernand Brrnardi als pittige Pluton -  passen goed. Dan is er nog een trio van ‘lijdende geesten’ Ixio en Titye (Steve Dugardin) plus Tantale (François Pioline) presteren naar behoren. Het is wel duidelijk dat bij Charpentier heel wat meer zingende personen op het toneel verschijnen dan bijvoorbeeld later bij Gluck. 

Het koor moet zowel charmante nimfen als wanhopige geesten in de hel vertegenwoordigen en doet beide goed.

 

Op de andere cd van Lesne komen we Orfeus nog een keer tegen in een cantate, nu als deel van een programma met een grote variëteit, bestaande uit liederen, een cantate, een korte operascène in de vorm van het in zijn soort unieke motet Epithalium Carpenterij dat een haast zondig geestige tombeau of muzikaal eerbetoon ter ere van zichzelf is. We horen Charpentier die na zijn dood als geest op aarde zwerft, nu eens devoot, dan weer agressief jegens zijn rivaal François Chaperon. Men kan zich de pret van tenor Charpentier voorstellen toen hij deze rol zelf zong.

Gérard Lesne met zijn heel Franse, typische haute contre stem is geknipt voor deze rol met zijn natuurlijk klinkende stem en zijn pretentieloze voordracht. In diverse andere stukken wordt hij terzijde gestaan door tenor Cyril Auvity en bariton Edwin Crossley-Mercer die vergelijkbaar fris en energiek zingen. Het door Lesne geleide ensemble Il seminario musicale zorgt voor levendige, ranke begeleidingen en helpt dit verbeeldingsvolle repertoire met succes aan de obscuriteit te onttrekken.