Dvorak: Symfonie nr. 8 in G op. 88, B. 163; Ouverture Carnaval op. 92, B. 169; Suk: Serenade voor strijkorkest in Es op. 6. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Mariss Jansons. BR 900.145 (73’14”). 2016
Bij een intussen zo populair werk al de achtste symfonie van Dvorak is het niet verwonderlijk dat na publicatie van de Vergelijkende Discografie in maart 2015 alweer nieuwe opnamen van Marcus Bosch (Coviello COV 9141-2), Andrés Orozco-Estrada (Pentatone PTC 5186-578) en deze van Mariss Jansons verschenen.
Daarvan is deze laatste wel de mooiste die het aardig kan opnemen tegen Nikolaus Harnoncourt (Teldec 3984-24487-2), Colin Davis, (Amsterdam Philips 420.890-2 en Londen LSO Live 002) en Fischer (Channel Classics CCS SA 90110).
In ieder geval zijn Jansons’ eerdere opnamen uit Oslo, 1992 (EMI 754.663-2) en uit Amsterdam, 2008 (RCO Live RCO 1001, 2 cd’s) vrijwel geëvenaard of licht verbeterd. Het eerste deel ontwikkelt zich met met veel symfonische logica en de dramatische stemmingsrelaties in het langzame deel worden met goed gevoel uitgewerkt en ook worden de tempocontrasten in de finale niet overdreven.
Dus komt het vooral ook op de koppeling aan. Met de ouverture Carnaval tot slot van het programma wordt bij Dvorak gebleven, maar de Serenade van zijn zoon Josef Suk is een aardige keuze. In dit werk uit 1892 blijkt de inspiratie even levendig te zijn als in Dvoraks Serenade. Het onschuldige karakter van het begin, de sfeer van hetr adagio en de spiritualiteit van de finale zijn raak getroffen. Minstens zo goed als bij Krĕchek (Naxos 8.550.419) en Hrusa (Supraphon SU 3882-2).