CD Recensies

DOWLAND: LACHRIMAE OR SEVEN TEARES, BRETON, SIT FAST

Dowland: Lachrimae or Seaven teares, pavanes voor luit en strijkers nr. 1-7; Benjamin, G.: Upon silence nr. 1-3. Karl Nyhlin (lt) en Sarah Breton (ms) met Sit Fast. Evidence EVCD 034 (52’48”). 2016

 

In zijn publicatie uit 1604 presenteerde John Dowland zeven stukken ensemblemuziek op basis van de vier dalende noten van het Lachrimae thema, die hij  Lachrimae or Seaven teares figured in seven passionate pavans noemde. Het gaat daarbij achtereenvolgens om ‘Lachrimae antiquae’, ‘antiquae novae’, ‘gementes’, ‘tristes’, ‘coactae’, ‘amantis’ en ‘verae’.

De bundel bevat in totaal 21 stukken, de meeste voor luitsolo en een ensemble van een sopraan-, drie tenor- en een basinstrument van de viool- of altvioolfamilie.

Deze Seven teares vormen een sequens van variaties waarbij ieder begint met het Lachrimae thema en zich van daaruit wordt doorgegeven naar de volgende variatie.

De benaming pavane verwijst naar een vroeg zestiende eeuwse hofdans, maar wordt hier in de algemene stijl van dat genre bedoeld – deze stukken zijn dus niet geschikt voor de dans.

Een vergelijking met Paul O’Dette en The king’s noyse (Harmonia Mundi HMU 90.7275) en Jakob Lindberg met het Dowland Consort (BIS CD 315) doorstaat de nieuwe uitgave uitstekend.

George Benjamin schreef in 1990 Upon silence voor mezzo en vijf gamba’s op tekst van een gedicht van Yeats. Het jaar daarop volgde een versie met begeleiding door zeven strijkers. Beide legde hij in 1996 vast met Susan Bickley en resp. Fretwork en London Sinfonietta (Nimbus NI 5505).

Omdat de gamba een ideaal instrument is om uitdrukking te geven aan innerlijk leed, is het goed dat het in Limoges gevestigde, internationaal samengestelde gamba ensemble Sit Fast (Atsushi Sakaï, Isabelle Saint-Yves, Marion Martineau, Nicholas Milne en Joshua Cheatham) hier teruggrijpt op de eerste versie. Samen met Sarah Breton wordt gezorgd voor een heel treffende interpretatie vol vernieuwende klanken als heel eigentijds klinkend supplement op Dowland. Daarbij refereert hij aan de Fantasia’s van Purcell zowel als aan geïmproviseerde Indiase muziek in een polymodale vorm.