Debussy: Pelléas et Mélisande. Magdalena Kožená (s., Méisande), Christian Gerhaher (b., Pelléas), Gerald Finley (b., Golaud), Franz-Josef Selig (bs., Arkel), Bernarda Fink (ms., Geneviève), Joshua Bloom (b., dokter, schaapherder), Elias Mändler (js., Yniold) met het Londen symfonie orkest en -koor o.l.v. Simon Rattle. LSO LSO 0790 (3 cd’s, 2u. 45’47”). 2016
Het is moeilijk voorstelbaar welke revolutie Debussy’s enige voltooide opera veroorzaakte in de Parijse muziekwereld toen dit werk in 1902 voor het eerst werd opgevoerd in de Opéra comique. Met één compositie vaagde hij een traditie weg die het grootse in de ‘grand opéra’ had beklemtoond.
Het onderwerp van Maurice Maeterlincks symbolistische drama vraagt ook om subtiliteit. In een droomachtig decor brengt de geheimzinnige Mélisande het hoofd van Golaud en diens halfbroer Pelléas op hol, en zelfs dat van de oude koning Arkel.
Alles lijkt zich in het halfduister af te spelen. De muziek is tegelijk ongrijpbaar en intens wat de sfeer en de suggestie betreft.
Het meest revolutionaire aspect van Debussy’s stuk is wellicht de toonzetting van de tekst. Er zijn geen grote aria’s en verlengde melodielijnen die de meeste opera’s uit die tijd kenmerkten, maar een syllabische parlando-stijl die het drama een psychologische waarheid en geheimzinnigheid geeft.
Debussy bewaart grote, dramatische uiteenzettingen voor de tussenspelen die dit werk in vijf bedrijven verdelen. Deze werden op het laatste moment aanzienlijk uitgebreid, toen bleek dat de scènewisselingen meer tijd vergden.
De terugkeer uit Berlijn naar Engeland van Simon Rattle werd min of meer ingeleid in januari 2016 toen hij in het Londense Barbican Centre Debussy’s opera in een net als eerder in Berlijn met Peter Sellars beproefde semi-scènische werd uitgevoerd met zin vrouw in een van de hoofdrollen. Als volgende werk in deze samenstelling is al gedacht aan Ligeti’s Le grand macabre.
Een volkomen succes werd deze Debussy helaas niet. Om te beginnen omdat de internationale bezetting niet feilloos de Franse taal beheerst. Maar ook verder blijkt dat bijvoorbeeld de Pelléas van Gerhaher te materieel, te nadrukkelijk is en Kožená te werelds klinkt als Méisande, hoe mooi ze ook zingt.
Daar staan een heel goede, dreigende Golaud van Finley, een meesterlijke Geneviève van Bernarda Fink en een prachtige Arkel van Selig tegenover.
Ook de levendige orkestbegeleiding verdient veel waardering. Daarin speelt zich het drama intens in mooie kleuren af.
Dit is weer typisch zo’n opname die met voorzichtigheid en enige reserve te genieten is. Probeer ter vergelijking de oude, heel Franse uitvoering van Roger Desormière uit 1941 met Jacques Jansen, Irène Jochum, Henri Etcheverry (Warner 0946-345.782-2), de mooi gedetailleerde moderne van Abbado (DG 435..344-2), de Tristaneske van Karajan (Warner 7243-670.057-2) en de semi-Franse Haitink (Naïve V 4923). Dat zijn versies waarin de creatie van een droomwereld zonder plaats- en tijdsbestemming wat homogener wordt opgeroepen.