Dohnányi: Ruralia Hungarica op. 32a; Humoresken in vorm van een suite op. 17; Pastorale over een Hongaars Kerstlied. Valentina Tóth. Challenge CC 72775 (63’10”). 2017
In 1923 bedacht Ernö von Dohnányi de naam Ruralia Hungarica voor 7 onderling gerelateerde pianostukken op basis van bestaande Hongaarse volksmuziek (niet zelden met zigeunerinvloed) als pianowerk op. 32a. Er is nog een opname uit 1960 waarop Dohnányi eigen pianowerken speelt (Philips 422.308-02) met daaronder 4 deeltjes uit Ruralia Hungarica.
Een jaar later orkestreerde hij vier deeltjes hiervan voor orkest als op 32b en tot slot is er een versie van twee delen hieruit plus een nieuw derde voor viool en piano als op. 32c. Ook van die orkestversie is een opname van het Danubia symfonie orkest o.l.v. Domonkos Héja (Warner 2564-62409-2). Het is muziek met minder ‘Hongaarse aarde onder de nagels’ dan wat een Kodály of een Bartók ervan zouden hebben gemaakt, maar verder zeer de moeite. Het aardigst is het rapsodisch lyrische Andante poco Mosso, rubato, beter bekend als ‘zigeuner andante’, maar het pakkendst is het presto, ma non tante tweede deel met zijn incidentele echo’s van Amerikaans-Indiaanse muziek. De finale is van een kinderlijk charmante eenvoud.
Daarna nam eerst Markus Pawlik (Naxos 8.553332) ze alle zeven en nu is het de Hongaars/Nederlandse Valentina Tóth die nog met iets Hongaars in haar genen heel idiomatisch speelt.
Bij de vijf Humoreskes gaat het om vrij vroege karakterstukken uit 1907, waarna in de Pastorale wordt getracht de luisteraar in Kerstsfeer te brengen, maar de muziek aardig genoeg is om het hele jaar door te horen.
Het is goed om deze muziek vaker te beluisteren omdat deze zo overtuigend is uitgevoerd met precies dat wenselijke trekje smachtende weemoed.