Debussy: Printemps L. 68 (61); Rapsodie voor saxofoon en orkest L. 104 (98); Marche écossaise L. 83 (77); Berceuse héroique L. 140 (132); Danses sacrée et profane L. 113 (103); Nocturnes nr. 1-3 L. 98 (91). Claude Delangle (sax), Gulnara Mashurova (hrp) en het Filharmonisch kamerkoor met het Singapore symfonie orkest o.l.v. Lan Shui. BIS SACD 2232 (75’37”). 2017
Individueel zijn er vast nog wel wat mooiere opnamen verkrijgbaar van deze negen werken, maar als groep maken ze in verfijnde Aziatische uitvoeringen een heel goede indruk. Samen geven ze ook een aardig beeld van Debussy’s verschillende scheppingsperioden.
Oorspronkelijk was Printemps in 1887 geschreven voor piano, koor en orkest tijdens zijn verblijf in Rome als winnaar van de Prix de Rome, maar een kwart eeuw later herorkestreerde Henri Busser het onder supervisie van de componist in de huidige vorm
De (Alt)saxofoonrapsodie werd geschreven op verzoek van de Amerikaanse mecenas Elise Hall die in Parijs had gestudeerd en Boston had gespeeld, de Marche écossaise voor een Amerikaanse generaal van Schotse afkomst en de beide Dansen voor harp omdat harpfabrikant Pleyel daarom verzocht ten behoeve van de introductie van een nieuw model chromatische harp. En de Berceuse (net niet de marche) héroique is een geschenk aan de Belgische koning aan het begin van W.O.I.
Voor de drie Nocturnes met een woordloos zingend koor in nr. 3, baseerde hij zich op het schilderij Nocturne, Blue and gold van de Battersea Bridge in Londen uit 1872 van Whistler.
Het is de derde uitgave in de Debussy serie van BIS uit Singapore en net als beide vorige verdient deze een warm onthaal, zeker door de interessante en veelzijdige keuze der composities.