Delden, van: Orkestwerken. Concert voor 2 strijkorkesten op. 71; Piccolo concerto, Concert voor 12 blazers, slagwerk en piano op. 67; Musica sinfonica op. 93; Sinfonia voor orkest nr. 3 ‘Facets’ op. 45. Resp. Concertgebouworkest o.l.v. Eugen Jochum (2x), Bernard Haitink en George Szell. Et’cetera KTC 1156 (63’23”). 1957/1969
Lex van Delden (1919 - 1988) maakte zijn leven lastig door het beroep van criticus (voor Het Parool) te combineren met dat van componist. Hij kreeg pianoles en begon al op elfjarige leeftijd met componeren door gedichten van Guido Gezelle op muziek te zetten. In 1938 ging hij medicijnen studeren en in 1939 maakte hij zijn officiële debuut als componist met de liederencyclus L’amour voor sopraan, fluit, klarinet en strijktrio.
Eigenlijk heette hij Alexander Zwaap en moest hij als Jood tijdens W.O. II onderduiken. Als gevolg van een exploderende carbidlamp in zijn schuilplaats werd zijn linkeroog onherstelbaar beschadigd. Vanaf 1953 gebruikte hij de naam die hij als onderduiker gedurende W.O.II had gebruikt.
Maar als componist was hij feitelijk een autodidact en het eerste werk waarmee hij de aandacht op zich vestigde, was Rubályát op negen kwatrijnen van Omar Khayyám voor gemengd koor met sopraan- en tenorsoli, twee piano’s en slagwerk.
Muziekprijzen won hij ook met zijn Harpconcert uit 1952 en de Impromptu voor harp uit 1955 (Phia Berghout, Et’cetera KTC 2024). In de jaren ’50 en ’60 kreeg hij veel opdrachten en bekende dirigenten voerden zijn grotere werken, waaruit een eigen idioom en veel bewogenheid en een idealistische levenswil spreekt veelvuldig uit.
Bij het bombardement van Nijmegen in 1944 gingen de meeste van zijn vroege composities verloren, maar het merendeel van zijn ongeveer honderdvijfentwintig werken ontstond daarna en omvat alle genres met uitzondering van opera en kerkmuziek.
Deze cd is exemplarisch voor het werk van deze zelden nog gespeelde componist en moet worden gekoesterd.